In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Leestekens
Slide 1 - Tekstslide
DOEL
HOOFDLETTERS EN LEESTEKENS
- je weet wanneer je hoofdletters gebruikt
- je kan punten , vraagtekens en uitroeptekens gebruiken
Slide 2 - Tekstslide
Tekst
hallo allemaal welkom bij het onderdeel spelling hoofdletters en leestekens je leert wanneer je een hoofdletter moet plaatsen en wanneer je leestekens moet gebruiken zoals je ziet mist dit hele stuk hoofdletters en punten wat vind jij daarvan leest het makkelijk of leest het juist moeilijk leestekens en hoofdletters zijn er voor om teksten makkelijker te kunnen lezen dus hoe het hier staat is natuurlijk helemaal fout maar hoe moet het dan wel wanneer plaats je een hoofdletter
Slide 3 - Tekstslide
Waarom gebruiken we hoofdletters en leestekens?
Slide 4 - Woordweb
Verschillen in betekenis
- Katten, spinnen, ijsberen, vissen, gieren, vliegen en honden slapen
- Katten spinnen, ijsberen vissen, gieren vliegen en honden slapen
Waardoor komt het verschil in betekenis?
Slide 5 - Tekstslide
HOOFDLETTERS EN LEESTEKENS
Maken een tekst duidelijker en beter te lezen.
De lezer kan de tekst zo ook veel beter begrijpen.
Slide 6 - Tekstslide
HOOFDLETTERS
Je begint iedere zin met een hoofdletter.
Namen schrijf je ook met een hoofdletter.
Namen van maanden, dagen van de week, windstreken en seizoenen schrijf je niet met een hoofdletter.
Slide 7 - Tekstslide
LEESTEKENS
- punten
- vraagtekens
- uitroeptekens
- komma's
- dubbele punten
Slide 8 - Tekstslide
PUNT (1)
- Aan het einde van een zin
Vandaag heb ik een hockeywedstrijd.
Morgen ga ik logeren bij mijn vriendin.
Slide 9 - Tekstslide
VRAAGTEKEN
- Na een vraag
Tot hoe laat ben jij vanmiddag op school?
'Neem jij mijn tas mee?' vroeg Martijn.
Slide 10 - Tekstslide
UITROEPTEKEN
- Aan het einde van een zin met extra nadruk:
'Houd daar eens mee op!'
Slide 11 - Tekstslide
KOMMA
- Tussen twee persoonsvormen
Als je fietsband lek is, moet je ervoor zorgen dat het gemaakt wordt.
Samengestelde zin
Van twee zinnen is één zin gemaakt. Een zin heeft dan twee persoonsvormen (dit leer je in leerjaar 2).
Slide 12 - Tekstslide
KOMMA (1)
- Voor voegwoorden:
omdat, terwijl, maar, nadat, want
Onze hond eet erg veel, terwijl hij niet dik is.
Slide 13 - Tekstslide
KOMMA (2)
- Tussen de delen van een opsomming
Ik hou van : honden, eten en lezen.
Slide 14 - Tekstslide
Citeren
Als je letterlijk opschrijft wat iemand heeft gezegd, gebruik je een dubbele punt en aanhalingstekens
Mijn zoon zei: 'Jij bent lief.'
Slide 15 - Tekstslide
Juist of onjuist: Lotte zei: 'Wat een leuke jongen'.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 16 - Quizvraag
Juist of onjuist: Mees riep: Kijk uit voor die fietser!
A
Juist
B
Onjuist
Slide 17 - Quizvraag
Juist of onjuist: anouk
A
Juist
B
Onjuist
Slide 18 - Quizvraag
Juist of onjuist: Mercedes
A
Juist
B
Onjuist
Slide 19 - Quizvraag
Juist of onjuist: Pas op!
A
Juist
B
Onjuist
Slide 20 - Quizvraag
Juist of onjuist: Wil jij de pen even pakken
A
juist
B
onjuist
Slide 21 - Quizvraag
Juist of onjuist: ga je mee naar de bioscoop?
A
juist
B
onjuist
Slide 22 - Quizvraag
GELEERD
HOOFDLETTERS EN LEESTEKENS
- je weet wanneer je hoofdletters gebruikt
- je kan punten , vraagtekens en uitroeptekens gebruiken