Vervoer hoofdstuk 4 t/m 4.6

Waar is de vraag naar producten van afhankelijk?
1 / 17
volgende
Slide 1: Woordweb
Economie Middelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Waar is de vraag naar producten van afhankelijk?

Slide 1 - Woordweb

Waar is de vraag naar producten van afhankelijk? 
  • Prijs
  • Inkomen
  • Bevolkingsomvang
  • Stand van de economie
  • Globalisering
  • Behoefte
  • Prijzen van andere producten (substituten en complementaire) 

Slide 2 - Tekstslide

Geef aan of vraag stijgt of daalt:

De terrorismedreiging neemt toe
A
Vraag daalt
B
Vraag stijgt

Slide 3 - Quizvraag


Geef aan of de prijs stijgt of daalt:
De terrorismedreiging neemt toe
A
Prijs daalt
B
Prijs stijgt

Slide 4 - Quizvraag

Geef aan of vraag stijgt of daalt:

Mensen krijgen meer vrije tijd
A
Vraag daalt
B
Vraag stijgt

Slide 5 - Quizvraag


Geef aan of de prijs stijgt of daalt:
Mensen krijgen meer vrije tijd
A
Prijs daalt
B
Prijs stijgt

Slide 6 - Quizvraag

Geef aan of vraag stijgt of daalt:
De pensioenleeftijd gaat omhoog, ze hebben dus langer een hoger inkomen
A
Vraag daalt
B
Vraag stijgt

Slide 7 - Quizvraag


Geef aan of de prijs stijgt of daalt:
De pensioenleeftijd gaat omhoog
A
Prijs daalt
B
Prijs stijgt

Slide 8 - Quizvraag

Geef aan of vraag stijgt of daalt:

De economie krimpt wereldwijd
A
Vraag daalt
B
Vraag stijgt

Slide 9 - Quizvraag


Geef aan of de prijs stijgt of daalt:
De economie krimpt wereldwijd
A
Prijs daalt
B
Prijs stijgt

Slide 10 - Quizvraag

Conclusie:
Als de vraag daalt, daalt de prijs
Als de vraag stijgt, stijgt de prijs 

Slide 11 - Tekstslide

Betalingsbereidheid 
Voor bepaalde producten heb je een prijs in je hoofd wat je er maximaal voor wilt betalen. 
Een nieuwe spijkerbroek mag bijvoorbeeld niet meer kosten dan €75. 
Dan is de €75 je betalingsbereidheid. 

Slide 12 - Tekstslide

Consumentensurplus
Als je de spijkerbroek die je op het oog hebt kunt kopen voor €50 ben je blij. Je hebt een voordeel van €25. Je had de broek immers ook voor €75 gekocht. 
Deze €25 is je consumentensurplus 

Slide 13 - Tekstslide

Qv=-0,5P+80
Q staat nog steeds voor de hoeveelheid en de v staat voor de Vraag.
Qv is dus de gevraagde hoeveelheid. 

Slide 14 - Tekstslide

Qv=-0,5P+80
Qv is dus de gevraagde hoeveelheid. 
Tussen de P en de Qv zit een negatief verband. 
Als de prijs gaat stijgen, zal de vraag dalen
Als de prijs gaat dalen, zal de vraag gaan stijgen 


Slide 15 - Tekstslide

Qv=-0,5P+80
Als het product gratis is P=€0, dan zullen er 80 producten gevraagd worden


Slide 16 - Tekstslide

Maak opgave 4.6 a & b en lever deze in met behulp van een foto.

Slide 17 - Open vraag