3HAVO - H6 - Lezen - Functiewoorden (2)

Functiewoorden (2)
3HAVO - H6 - Lezen
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Functiewoorden (2)
3HAVO - H6 - Lezen

Slide 1 - Tekstslide

We lezen tekst 1, de eerste alinea van een tekst. 

Slide 2 - Tekstslide

Op een doordeweekse avond nog niet zo lang geleden was het in de trein Amsterdam-Alkmaar van 17.30 uur weer eens reuzedruk: de mensen stonden tot in de gangpaden. Plotseling klonk er wat gekraak uit de speaker. ‘Dames en heren, hier spreekt de conducteur. Na enig overleg hebben wij besloten om een stoelendans te organiseren. Iedereen die zit, gaat staan en iedereen die staat, mag gaan zitten. We zijn halverwege, dus dat is wel zo eerlijk.’ De ‘zitters’ keken een beetje beteuterd om zich heen, maar de meesten stonden op om de ‘staanders’ een plaatsje te verschaffen. Degenen die niet van hun plaats opstonden, kregen minachtende blikken toegeworpen.
Zij vormden echter een minderheid, want de meeste treinreizigers konden de creatieve oplossing van de conducteur wel waarderen. De reis werd dan ook door velen met een grote grijns op het gezicht vervolgd.

Naar: www.omroephumor.nl, op 13 mei 2018

Slide 3 - Tekstslide

Wat zou het onderwerp van de tekst kunnen zijn?

Slide 4 - Open vraag

In de paragraaf Lezen van hoofdstuk 5 heb je alinea’s benoemd met de functiewoorden aanbeveling, aanleiding, constatering, probleemstelling, uitwerking en verklaring
In dit hoofdstuk ga je oefenen met de functiewoorden afweging, anekdote, definitie, nuancering, tegenwerping en vraagstelling.

Slide 5 - Tekstslide

Afweging – De schrijver heeft bijvoorbeeld voor- en nadelen gegeven of vooren tegenargumenten. Nu moet hij bepalen wat het belangrijkste is, voordat hij een conclusie trekt. Afwegen is dus zoiets als ‘vergelijken’.

Slide 6 - Tekstslide

Anekdote – De schrijver vertelt een (waargebeurd en meestal grappig) verhaaltje als illustratie (voorbeeld) bij het onderwerp van een tekst. Anekdotes komen nogal eens voor aan het begin van een tekst (zie tekst 1).

Slide 7 - Tekstslide

Definitie – Zeer nauwkeurige omschrijving van een woord of begrip.

Slide 8 - Tekstslide

Nuancering – Een nuancering is een verfijning of een kleine aanpassing van een bewering of stelling. De schrijver geeft bijvoorbeeld eerst zijn mening over iets en formuleert die vervolgens iets preciezer of maakt die mening wat minder zwart-wit.

Slide 9 - Tekstslide

Tegenwerping – Een tegenwerping is een reactie op een bepaalde mening of stelling. De ene persoon vindt iets, de ander stelt daar een andere opvatting tegenover. Een tegenwerping kan ook een argument zijn tegen een eerder gegeven mening.

Slide 10 - Tekstslide

Vraagstelling – De schrijver geeft aan welke vraag in (een deel van) zijn tekst centraal staat.

Slide 11 - Tekstslide

We lezen nu vier teksten, daarna krijg je er steeds een vraag over.

Slide 12 - Tekstslide

Tekst 2
Och, ook dat nog. Het weer valt tegen, onze politici denken alleen maar aan zichzelf, de treinen rijden niet, je baas is een eikel, Oranje verliest elke wedstrijd en nu knoei je ook nog een koffie op je shirt. Dit zijn zomaar een paar zeurklassiekers, maar eigenlijk valt over alles wel te mekkeren. Is er dan zo vreselijk veel mis? Niet per se. Het is vooral vreselijk lekker om te zeuren, vooral over kleine dingen. Waarom is dat zo? En kun je ook te veel klagen?

Slide 13 - Tekstslide

Welk functiewoord hoort bij tekst 2?
Kies uit: afweging, anekdote, definitie, nuancering, tegenwerping, vraagstelling.

Slide 14 - Open vraag

Tekst 3
Ik heb een hekel aan verjaardagen, althans aan van die grote verjaardagsvieringen, met familie, vrienden en bekenden, waarbij allerlei mensen in een kring op een stoel zitten en de hele middag of avond op diezelfde plek blijven zitten, er hapjes worden rondgedeeld en je de jarige bijna niet spreekt.

Slide 15 - Tekstslide

Welk functiewoord hoort bij tekst 3?
Kies uit: afweging, anekdote, definitie, nuancering, tegenwerping, vraagstelling.

Slide 16 - Open vraag

Tekst 4
Kinderen die vroeg naar de opvang gaan, zijn daar weliswaar vaker ziek, maar bouwen zoveel immuniteit op dat ze minder vaak ziek zijn wanneer ze naar de basisschool gaan. Bovendien hebben ze op latere leeftijd minder last van allergieën en astma. Kinderen die alleen thuis opgroeien, moeten zich nog leren verweren tegen veel ziekteverwekkers, en missen daardoor uiteindelijk meer school. De jaren op de crèche leveren op de langere termijn dus toch voordeel op.

Slide 17 - Tekstslide

Welk functiewoord hoort bij tekst 4?
Kies uit: afweging, anekdote, definitie, nuancering, tegenwerping, vraagstelling.

Slide 18 - Open vraag

Tekst 5
Het dopplereffect is de verandering van de golflengte van geluid of licht doordat de afstand tot de bron groter of kleiner wordt. Een geluid dat naar je toe komt, klinkt hoger dan in het echt, totdat het je passeert, want dan wordt het lager. Denk aan de bel van een spoorwegovergang als je in de trein zit of aan het ‘wieoem’ van auto’s op een racebaan. Doordat hoge tonen scheller klinken, ervaren we ze als harder.

Slide 19 - Tekstslide

Welk functiewoord hoort bij tekst 5?
Kies uit: afweging, anekdote, definitie, nuancering, tegenwerping, vraagstelling.

Slide 20 - Open vraag

Pak nu je boek en ga naar bladzijde 181. We lezen de tekst 'Kun je strafschoppen trainen?'

Slide 21 - Tekstslide