VWO 2 - Studyflow Proeftoets Niveautoets 2F

Studyflow PROEFTOETS niveautoets 2F 
G3 Woordsoorten en zinsdelen - G4 Gewone zinnen en lijdende zinnen
W2 Spelling van werkwoorden
S2 Spelling van moeilijke woorden
LT2 Leestekens
LET OP FORMULEREN ZIT NIET IN DEZE PROEFTOETS > DAT MOET JE WEL LEREN!
VEEL SUCCES!!!
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Studyflow PROEFTOETS niveautoets 2F 
G3 Woordsoorten en zinsdelen - G4 Gewone zinnen en lijdende zinnen
W2 Spelling van werkwoorden
S2 Spelling van moeilijke woorden
LT2 Leestekens
LET OP FORMULEREN ZIT NIET IN DEZE PROEFTOETS > DAT MOET JE WEL LEREN!
VEEL SUCCES!!!

Slide 1 - Tekstslide

Blok 1 

G3 Woordsoorten en zinsdelen
G4 Gewone zinnen en lijdende zinnen

Start blok 1

Slide 2 - Tekstslide

Mijn nichtjes hebben tot laat in de avond gechild. Schrijf het werkwoordelijk gezegde van deze zin op.

Slide 3 - Open vraag

In welke zin staat het lijdend voorwerp tussen haakjes?


A
Zij geeft (haar moeder) een groot cadeau op haar verjaardag.
B
(Zij) geeft haar moeder een groot cadeau op haar verjaardag.
C
Zij geeft haar moeder (een groot cadeau) op haar verjaardag.
D
Zij geeft haar moeder een groot cadeau (op haar verjaardag).

Slide 4 - Quizvraag

Het ijsje wordt door mijn kleine broertje op de grond gegooid.
Maak van deze lijdende zin een bedrijvende zin.

Slide 5 - Open vraag

Ivar wil graag een nieuwe korte broek kopen, want het is veel te warm voor een lange broek.
Schrijf het voegwoord / de voegwoorden van deze zin op.

Slide 6 - Open vraag

Hij realiseert zich niet hoeveel werk het is.

A
zich = persoonlijk voornaamwoord
B
zich = bezittelijk voornaamwoord
C
zich = wederkerend voornaamwoord

Slide 7 - Quizvraag

Je ziet een samengestelde zin. Waar zie je de bijzin of bijzinnen?
We gaan zeker naar het zwembad, als morgen de zon schijnt.

A
vooraan
B
deze zin heeft geen bijzin
C
achteraan
D
vooraan en achteraan

Slide 8 - Quizvraag

Einde blok 1

Slide 9 - Tekstslide

Blok 2 

W2 Spelling van werkwoorden
Aantal vragen: 8

Slide 10 - Tekstslide

Vul de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in de verleden tijd in.
De coach (leiden) het elftal naar de finale.

Slide 11 - Open vraag

Vul de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in de tegenwoordige tijd in.
Mila (checken) Magister elke dag.



Slide 12 - Open vraag

Zet het werkwoord tussen haakjes in de volgende vorm > bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord.
De (aanbranden) aardappelen waren echt niet lekker.

Slide 13 - Open vraag

Welke zin is correct gespeld?

A
Huilent rende het kleine meisje over straat.
B
Huilend rende het kleine meisje over straat.
C
Huilend rendde het kleine meisje over straat.
D
Huilent rendde het kleine meisje over straat.

Slide 14 - Quizvraag

Gillend liepen de jongeren over straat toen het Nederlands elftal kampioen werd.
A
Gillend is een voltooid deelwoord
B
Gillend is een onvoltooid deelwoord, bijvoeglijk gebruikt
C
Gillend is een voltooid deelwoord, bijvoeglijk gebruikt
D
Gillend is een onvoltooid deelwoord

Slide 15 - Quizvraag

Einde blok 2

Slide 16 - Tekstslide

Blok 3 

S2 Spelling van moeilijke woorden
Aantal vragen: 9

Slide 17 - Tekstslide

Welk woord moet er voor ontbijt staan?
Ik heb __ ontbijt nog niet op.

A
me
B
mij
C
mijn

Slide 18 - Quizvraag

Schrijf het woord over en zet een streepje op een plaats waar je het woord kunt afbreken.
ALINEA

Slide 19 - Open vraag

Hoe kun je deze zin ook schrijven?
Het tennisracket is van Frans.


A
Het is Frans's tennisracket.
B
Het is Frans tennisracket.
C
Het is Frans' tennisracket.
D
Het is Fran's tennisracket.

Slide 20 - Quizvraag

Zet de woorden tussen haakjes in het meervoud.
De (cafetaria) hebben leuke (terras).


Slide 21 - Open vraag

Welk antwoord is juist?
Van alle fietsen in de winkel, kozen we de
(goedkoopste / goedkoopsten) uit voor een proefritje.

A
goedkoopsten
B
goedkoopste

Slide 22 - Quizvraag

Einde blok 3

Slide 23 - Tekstslide

Blok 4 

LT2 Leestekens
Aantal vragen: 9
 

Slide 24 - Tekstslide

In welke zin staan de hoofdletters goed?

A
Is mevrouw De Vries al thuis?
B
Is Mevrouw de Vries al thuis?
C
Is Mevrouw De Vries al thuis?
D
Is mevrouw de Vries al thuis?

Slide 25 - Quizvraag

Achter welk woord moet een dubbele punt worden gezet?
nadat we uren hadden gewandeld en erg moe waren zei mijn moeder ik ga nog een blokje om


A
waren
B
zei
C
gewandeld
D
moeder

Slide 26 - Quizvraag

Welk leesteken moet er achter het woord tussen haakjes worden gezet?
ik (dacht) wanneer gaan we nu eindelijk weer eens op vakantie


A
een punt (.)
B
een dubbele punt (:)
C
een uitroepteken (!)
D
een komma (,)

Slide 27 - Quizvraag

Welke woorden moeten met een hoofdletter worden geschreven?
hij draagt meestal hardloopschoenen van puma


A
hij, hardloopschoenen
B
puma, hardloopschoenen
C
hij, puma
D
puma

Slide 28 - Quizvraag

In welke zin zijn de leestekens correct gebruikt?
A
"Heb je al een idee," vroeg mijn tante, "hoe laat je gaat?"
B
"Heb je al een idee", vroeg mijn tante, "hoe laat je gaat?"
C
"Heb je al een idee, vroeg mijn tante, hoe laat je gaat?"
D
"Heb je al een idee", vroeg mijn tante, "hoe laat je gaat"?

Slide 29 - Quizvraag

Einde blok 4
Einde van de proeftoets

Slide 30 - Tekstslide