Herhaling theme 7&8 H2

4T in de toetsweek

WH- questions in the past simple
Conjunctions
Future: present simple

1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

4T in de toetsweek

WH- questions in the past simple
Conjunctions
Future: present simple

Slide 1 - Tekstslide

1. WH- questions in the past
Je let goed op de context van de zin om er achter te komen welke van de 7 WH-words je moet gebruiken. 
Bijv: ..... played with the toy? It's on the floor. 

Slide 2 - Tekstslide

Het maken van vragen.
Let op! Het werkwoord in de vraagzin moet het hele werkwoord zijn!

Slide 3 - Tekstslide


He pushed her off the bike. 
Wat wordt de vraag?

Slide 4 - Open vraag


She carried a bag.

Slide 5 - Open vraag


We waited in the park.

Slide 6 - Open vraag


The policeman arrested the thief. 

Slide 7 - Open vraag


She watched the match last night.

Slide 8 - Open vraag


She asked her friend because she did not know what to do.

Slide 9 - Open vraag


I like red better than I do green. 

Slide 10 - Open vraag


My friend's birthday was last week.

Slide 11 - Open vraag

Noem alle 7 Engelse vraagwoorden.

Slide 12 - Woordweb

Conjuctions

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Future: present simple
We gebruiken de present simple in de toekomende tijd als we het hebben over tijden. Het gaat dan om tijden volgens een vast schema. Denk bijvoorbeeld aan aankomst- en vertrektijden en begin- en eindtijden.
The plane to Manila leaves at twenty to six.
The museum closes at eight
Exam week starts next Thursday

Slide 15 - Tekstslide

Gebruik part 2
Je gebruikt de present simple ook als je wilt vragen naar tijdschema's, roosters of dienstregelingen. 

What time does the train to Hoorn leave?
When do we have English class?
At which platform does our train arrive?

Slide 16 - Tekstslide

Wat is de basisregel?
De present simple gaat om de welbekende SHIT-regel.
Dat wil zeggen dat als het onderwerp van de zin he / she of it is komt er een -s achter het werkwoord. Als er we / you / they / I in de zin staat, krijgt het werkwoord geen -s. 

Dat betekend dat je eigenlijk alleen iets met het werkwoord hoeft te doen als het onderwerp van de zin: he / she / it is. 

Slide 17 - Tekstslide

Welke spellingsregels moet je op letten?
Rule 1: When the verb ends in -ch, -ss, -sh, -x or -zz:  we add -es.

Examples: watch - watches, miss - misses, wash - washes, mix -mixes, buzz - buzzes.








Slide 18 - Tekstslide

Rule 2
Rule 2: When the verb ends in a consonant (klinker) + -y we change y to i and add -es.
Examples: study - studies, hurry - hurries, reply - replies
But!!: when the verb ends in a vowel + -y we just add -s.
Examples: pay - pays, enjoy - enjoys, 


Slide 19 - Tekstslide

Uitzonderingen
Have, go, do and be are irregular.

I have got a pet. -> She has got a pet.
They go to school every week. -> He goes to school every week.
You do the dishes every Tuesday. -> He does the dishes every Tuesday. 
We are going to study for the test. -> He is going to study for the test. -> I am going to study for the test. 

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Link