In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Bezittelijk voornaamwoord
Slide 1 - Tekstslide
Bezittelijk voornaamwoord
Een bezittelijk voornaamwoord staat voor een zelfstandig naamwoord.
Dit is mijn tas. Dit is jouw tas.
Slide 2 - Tekstslide
Ik = mijn Ik houd van mijn werk. Jij = jouw U = uw Zij = haar Hij = zijn Hij rijdt in zijn nieuwe auto. Wij = ons/onze Jullie = Jullie Zij - hun Zij houden van hun kinderen.
Slide 3 - Tekstslide
Ons/onze
Het- woord = ons De-woord = onze
Het huis = ons huis Hoe vind je ons huis? De auto = onze auto Onze auto rijdt goed.
Slide 4 - Tekstslide
Ik heb een piano. Dat is ..... piano.
A
jouw
B
zijn
C
mijn
Slide 5 - Quizvraag
Hij heeft een fiets. Dat is ..... fiets.
A
zijn
B
haar
C
onze
Slide 6 - Quizvraag
Wij hebben een hond. Dat is .... hond.
A
ons
B
onze
C
mijn
D
jouw
Slide 7 - Quizvraag
Roos heeft ...... bril verloren.
A
haar
B
zijn
C
jullie
Slide 8 - Quizvraag
Is dat boek van jou?
Die pen is van mij.
Slide 9 - Tekstslide
Dit is ...... boek.
A
mij
B
mijn
Slide 10 - Quizvraag
Het boek is van....
A
mij
B
mijn
Slide 11 - Quizvraag
Werkwoorden
Ik = stam Jij/je = stam + t Zij/hij = stam + t U = stam + t Wij = stam + en Jullie = stam + en Zij = stam + en
Slide 12 - Tekstslide
Ik .... (vinden) mijn broek mooi.
A
vind
B
vinden
C
vindt
Slide 13 - Quizvraag
Hij (zijn) in Amerika.
A
zijn
B
ben
C
is
Slide 14 - Quizvraag
Hij (krijgen) een cadeau.
A
krijgen
B
krijgtt
C
krijgt
Slide 15 - Quizvraag
Het werkwoord 'hebben'
Ik heb
Jij hebt U hebt/heeft Hij/zij heeft Wij hebben Jullie hebben