Taalverzorging formuleren hoofdstuk 3

Leerdoel
Aan het eind van de les weet je wat een verwijswoord is en kun je deze gebruiken in samengestelde zinnen.
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Leerdoel
Aan het eind van de les weet je wat een verwijswoord is en kun je deze gebruiken in samengestelde zinnen.

Slide 1 - Tekstslide

Introduceer het leerdoel van de les en leg uit wat de studenten zullen leren.
Een tekst zonder verwijswoorden...
Het zusje van Ayla is erg blij. Het zusje van Ayla heeft goed geleerd voor de toets uit de toetsweek en het zusje van Ayla heeft voor de toets uit de toetsweek een goed cijfer gehaald. 

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn verwijswoorden?
Verwijswoorden zijn woorden die naar een ander woord verwijzen, zoals 'hij', 'zij', 'het', 'deze', 'die', 'dit', 'dat', etc.

Slide 3 - Tekstslide

Leg uit wat verwijswoorden zijn en geef enkele voorbeelden.
Soorten verwijswoorden
Er zijn verschillende soorten verwijswoorden, zoals persoonlijke voornaamwoorden, bezittelijke voornaamwoorden, aanwijzende voornaamwoorden, etc.

Slide 4 - Tekstslide

Leg uit wat de verschillende soorten verwijswoorden zijn en geef enkele voorbeelden.
Persoonlijke voornaamwoorden
Persoonlijke voornaamwoorden verwijzen naar personen of dieren, zoals 'ik', 'jij', 'hij', 'zij', 'het', 'wij', 'jullie', 'zij'.

Slide 5 - Tekstslide

Leg uit wat persoonlijke voornaamwoorden zijn en geef enkele voorbeelden.
Bezittelijke voornaamwoorden
Bezittelijke voornaamwoorden geven aan wie iets bezit, zoals 'mijn', 'jouw', 'zijn', 'haar', 'ons', 'jullie', 'hun'.

Slide 6 - Tekstslide

Leg uit wat bezittelijke voornaamwoorden zijn en geef enkele voorbeelden.
Aanwijzende voornaamwoorden
Aanwijzende voornaamwoorden wijzen naar een specifiek persoon of ding, zoals 'deze', 'die', 'dit', 'dat', 'zulke', 'zo'n'.

Slide 7 - Tekstslide

Leg uit wat aanwijzende voornaamwoorden zijn en geef enkele voorbeelden.
Een verwijswoord kan verwijzen naar:
A
één woord
B
een paar woorden
C
antwoord A, B en D zijn goed
D
een hele zin

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hij, die, deze, zijn zijn verwijswoorden voor een
A
mannelijk de-woord meervoud
B
vrouwelijk de-woord enkelvoud
C
mannelijk de-woord enkelvoud
D
onzijdig het-woord enkelvoud

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Maak een zin en verwerk hier een verwijswoord in.

Slide 10 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul een passend verwijswoord in:
Waar is mijn mobieltje? Ik ben ___ al dagen kwijt.

Slide 11 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul een passend verwijswoord in:
Heb je iets gehoord van datgene ___ ik je net vertelde?

Slide 12 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul het goede verwijswoord in:
Het meisje ....... daar loopt, is aardig.

Slide 13 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul het juiste verwijswoord in:
Wil je het horloge .... daar ligt even geven?

Slide 14 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag
Maak opdracht 1 t/m 6 op blz. 86 en 87

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 16 - Open vraag

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

Slide 17 - Open vraag

De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 18 - Open vraag

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.