Verwijswoorden: Wie is wie?

Verwijswoorden: Wie is wie?
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Verwijswoorden: Wie is wie?

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoel
Aan het einde van de les kun je verwijswoorden gebruiken en begrijpen in het Nederlands.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat weet je al over verwijswoorden?

Slide 3 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn verwijswoorden?
Verwijswoorden zijn woorden die naar personen, dieren, dingen en begrippen verwijzen.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Soorten verwijswoorden
Er zijn verschillende soorten verwijswoorden, zoals persoonlijke voornaamwoorden, bezittelijke voornaamwoorden en aanwijzende voornaamwoorden.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Persoonlijke voornaamwoorden
Persoonlijke voornaamwoorden vervangen een persoon of personen. Bijvoorbeeld: hij, zij, we, jullie.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bezittelijke voornaamwoorden
Bezittelijke voornaamwoorden geven aan van wie iets is. Bijvoorbeeld: mijn, jouw, zijn, haar.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aanwijzende voornaamwoorden
Aanwijzende voornaamwoorden wijzen naar personen, dieren, dingen en begrippen. Bijvoorbeeld: deze, die, dit, dat.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oefeningen
Maak de volgende zinnen af met het juiste verwijswoord: 1. De hond is groot, maar ____ is klein. 2. Peter heeft zijn huiswerk gemaakt, maar ____ is het vergeten.

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Samenvatting
Verwijswoorden zijn woorden die naar personen, dieren, dingen en begrippen verwijzen. Er zijn verschillende soorten verwijswoorden, zoals persoonlijke voornaamwoorden, bezittelijke voornaamwoorden en aanwijzende voornaamwoorden.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 11 - Open vraag

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

Slide 12 - Open vraag

De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 13 - Open vraag

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.