W24 EN 1G1 U6 les2

Week 24,
Lesson 2


Past simple with regular verbs and with to  be
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Week 24,
Lesson 2


Past simple with regular verbs and with to  be

Slide 1 - Tekstslide

Let's go
1. After this lesson I can make past simple tense sentences with regular verbs

2. After this lesson I can make past simple tense sentence with to be

Slide 2 - Tekstslide

6.1 Verleden tijd: past simple
We gebruiken de past simple om aan te duiden dat iets in het verleden is gebeurd.
De past simple eindigt vaak op -ed (regelmatige werkwoorden).

Voorbeelden (bevestigende zinnen):
They played some amazing football yesterday.
My parents walked in a park together.

Slide 3 - Tekstslide

6.1 Verleden tijd: past simple
Bij de ontkennende zinnen gelden de volgende 2 regels:
1. We gebruiken didn't.
2. We veranderen het werkwoord niet (dus geen -ed!).

Voorbeelden:
I didn't do well.
We didn't see him score that beautiful goal.
Mikey didn't cook for his girlfriend yesterday.

Slide 4 - Tekstslide

6.1 Verleden tijd: past simple
Bij de vragende zinnen gelden de volgende 2 regels:
1. We gebruiken did.
2. Did komt altijd aan het begin van de zin.
3. We veranderen het werkwoord niet (dus geen -ed!).
Voorbeelden:
Did I do well?
Did you see him score that beautiful goal?
Did Mikey cook for his girlfriend yesterday?

Slide 5 - Tekstslide

6.3 Zijn (verleden tijd): to be (past simple)
Het werkwoord 'to be' is een onregelmatige werkwoord en betekent 'zijn'.
Bij onregelmatige werkwoorden plakken we er geen -ed achter het woordje

NL: Ik was
EN: I was

NL: Jij was
EN: You were

Slide 6 - Tekstslide

6.3 Zijn (verleden tijd): to be (past simple)
Hier een compleet rijtje (leer dit goed uit je hoofd!) 
NL:                                                                   EN:
Ik was                                                             I was
Jij was                                                            You were
Hij/Zij/Het was                                           He/She/It was
Wij waren                                                      We were
Jullie waren                                                 You were
Zij waren                                                       They were

Slide 7 - Tekstslide

6.3 Zijn (verleden tijd): to be (past simple)
Bij de ontkennende zinnen ziet het rijtje er als volgt uit:

I wasn't wrong
You weren't wrong
He/She/It wasn't wrong
We weren't wrong
You weren't wrong
They weren't wrong

Slide 8 - Tekstslide

6.3 Zijn (verleden tijd): to be (past simple)
Bij de vragende zinnen ziet het rijtje er als volgt uit:

Was I wrong?
Were you wrong?
Was he/she/it wrong?
Were we wrong?
Were you wrong?
Were they wrong?

Slide 9 - Tekstslide

Let's see if you understand..
Go to eDition and do exercises C+D of Self-Test Unit 6

Return to this lesson after eDition

Slide 10 - Tekstslide

How did it go?
Minder dan 70% goed?/meer dan 3 fouten?
Maak dan van Catch Up Grammar 1+2 

Let op: de docent kan dit controleren.

Slide 11 - Tekstslide

Look back
Today you did the following:
- You practiced with 6.1 verleden tijd: past simple. 
- You practiced with 6.3 zijn (verleden tijd): to be (past simple).

Please email me if you have any questions about the topics we've discussed today.

Slide 12 - Tekstslide

Pas de juiste vorm van de past simple toe:
I ... (to be) happy with that insult. (-)
(neem de hele zin over)

Slide 13 - Open vraag

Pas de juiste vorm van de past simple toe:
They ... (thank) their parents for the beautiful present.
(neem de hele zin over)

Slide 14 - Open vraag

Pas de juiste vorm van de past simple toe:
... you ... (see) her new dress ?
(neem de hele zin over)

Slide 15 - Open vraag

Look forward
Next lesson:
- 6.4 vergelijken: comparisons
- 6.5 volgorde: place and time
- 6.6: adverbs

Study Unit 6 grammar

Slide 16 - Tekstslide