In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Schrijfvaardigheid
Een klein beetje theorie over:
Zinnen begrenzen en komma's gebruiken
(= taalgebruik in schrijfopdrachten)
Slide 1 - Tekstslide
Sommige teksten zijn lastig te lezen omdat de schrijver geen leestekens gebruikt weet jij waar punten en komma's horen en waar eindigt een zin nou precies
Slide 2 - Tekstslide
Sommige teksten zijn lastig te lezen omdat de schrijver geen leestekens gebruikt weet jij waar punten en komma's horen en waar eindigt een zin nou precies (typ alles over en plaats leestekens waar nodig)
Slide 3 - Open vraag
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Tekstslide
Een komma
Gebruik je:
Vóór een woordje zoals omdat, daarom, maar (voegwoord)
Ik ga naar huis, maar hij blijft nog even.
Ik heb het koud, omdat ik geen jas aan heb.
Slide 8 - Tekstslide
Een komma
Gebruik je ook tussen twee persoonsvormen.
Als ik ga zwemmen, neem ik een handdoek mee.
Slide 9 - Tekstslide
Een komma
Gebruik je ook bij delen van een opsomming:
Ik houd van pizza, patat, Indiaas en Italiaans eten.
Wanneer je typt, doe je eerst een komma en daarna een spatie!
Slide 10 - Tekstslide
Zinnen begrenzen:
even oefenen
Slide 11 - Tekstslide
Politie bij hen in de straat erger nog bij hun huis stond een politiebusje bij de deur stond een spierbundel in uniform de wacht te houden zoals een beveiliger bij een coffeeshop (neem over en plaats hoofdletters en leestekens)
Slide 12 - Open vraag
Politie!
Bij hen in de straat. Erger nog, bij hun huis stond een politiebusje. En bij de voordeur stond een spierbundel in uniform de wacht te houden, zoals een beveiliger bij een coffeeshop.
Slide 13 - Tekstslide
Beschrijf in een paar zinnen wat je gisteren hebt gedaan.
Slide 14 - Open vraag
punt of komma?
Een komma zet je voor voegwoorden: maar, omdat, want, hoewel, zodat, aangezien.
Als de volgende zin ergens anders over gaat, dan gebruik je een punt.