Chapitre 3 20201003

Bonjour
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Bonjour

Slide 1 - Tekstslide

Le futur simple
Je + infinitief + ai                                    On écrit le verbe habiter au 
Tu + infinitief + as                                   futur
Il/elle/on + infinitief + a                       J'habiterai...
Nous + infinitief + ons
Vous + infinitief + ez
Ils/elles + infinitief + ont

Slide 2 - Tekstslide

Zet het ww in de futur simple
Dans deux ans, je joue dans mon premier film.

Slide 3 - Open vraag

Zet het ww in de futur simple
Mes parents vont voir le film

Slide 4 - Open vraag

Zet het ww in de futur simple
Je suis célèbre et riche

Slide 5 - Open vraag

Zet het ww in de futur simple
Je voyage à New York et Paris.

Slide 6 - Open vraag

Wat is de juiste vorm van het werkwoord "connaitre" in de present?
A
Tu connaissais
B
Tu connais
C
Tu connaitras
D
Tu connaitre

Slide 7 - Quizvraag

Wat is de juiste vorm van het werkwoord "connaitre" in de passe compose?
A
Elles ont connu
B
Elles connaissaient
C
Elles sont connu
D
Elles connaitre

Slide 8 - Quizvraag

Wat is de juiste vorm van het werkwoord "connaitre" in de futur simple?
A
Je connaitrais
B
Je connaitrai
C
Je connaissais
D
Je suis connu

Slide 9 - Quizvraag

Wat is de juiste vorm van het werkwoord "connaitre" in de imparfait?
A
Je connaitrais
B
Je cannais
C
Je connaissais
D
Je connaissaitrais

Slide 10 - Quizvraag

poser une question

lees blz 44 TB

Vraagwoorden
  • qui = wie
  • pourquoi = waarom
  • quand = wanneer
  • où = waar
  • qu'est-ce que = wat
  • combien = hoeveel
  • comment = hoe
  • het vraagwoord quel / quelle / quels / quelles

Slide 11 - Tekstslide

Welk vraagwoord is correct?
……… va à la fète de Yann?
A
comment
B
C
qui
D
quand

Slide 12 - Quizvraag

.............. tu vas faire ce weekend?
A
quand
B
qu'est-ce que
C
combien
D
quel

Slide 13 - Quizvraag

......... tu partiras en vacances?
A
quand
B
qui
C
D
comment

Slide 14 - Quizvraag

Ton jean est beau. il a coûté ...............?
A
qu'est-ce que
B
comment
C
combien
D
quelle

Slide 15 - Quizvraag

Is het 'quel/quelle/quels/quelles'
............... est ton jean préféré?

A
quels
B
quelles
C
quel
D
quelle

Slide 16 - Quizvraag

............. sont les meilleures notes de classe?
A
quelles
B
quel
C
quels
D
quelle

Slide 17 - Quizvraag

............... est la ville la plus belle: Amsterdam ou Paris?
A
quel
B
quels
C
quelles
D
quelle

Slide 18 - Quizvraag

Welke woorden horen bij de volgende foto's

Slide 19 - Tekstslide


Slide 20 - Open vraag


Slide 21 - Open vraag


Slide 22 - Open vraag

Spanje
A
l'Angleterre
B
l'Espagne
C
la Grèce
D
l'Allemagne

Slide 23 - Quizvraag

het werk
A
la nourriture
B
la frontière
C
l'emploi
D
l'habitant

Slide 24 - Quizvraag

de gewoonte
A
la coutume
B
le climat
C
le peuple
D
l'habitude

Slide 25 - Quizvraag

thuis
A
originaire de
B
à la maison
C
avoir lieu
D
ressembler à

Slide 26 - Quizvraag

het is er mooi weer
A
il y fait beau
B
billingue
C
les heures de repas
D
l'expérience

Slide 27 - Quizvraag