1. Typ een zin die je vader of moeder vaak tegen je zegt.
2. Typ een regel uit een liedje dat je kent.
3. Typ een reclameslogan die je kent van internet/tv/radio.
4. Typ een zin over uit je leesboek.
5. Typ een zin die begint met ik.
Klaar? Maak van deze zinnen een gedicht van minimaal 10 regels. Je mag zinnen 2/3/4 keer gebruiken of weglaten. Het hoeft niet te rijmen.
Gedicht klaar? Netjes overschrijven in je werkboekje. Daarna je werkboekje verder invullen.