Mens & MaatschappijMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 2
In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
1.3 voor welke prijs
- terugblik 1.2
- Hoe komen prijzen tot stand?
Slide 1 - Tekstslide
Arbeidsintensief
Arbeidsproductiviteit
handwerk
kapitaalintensief
mechanisatie
als bedrijven machines gaan gebruiken
Het maken van producten zonder machines
Bedrijven die veel werknemers nodig hebben
Bedrijven die veel machines nodig hebben
De hoeveelheid producten die een arbeidskracht in een bepaalde tijd kan maken.
Slide 2 - Sleepvraag
Handwerk
Mechanisatie
Automatisering
Een robot helpt bij de productie van auto's
Plakken van een lekke band
Bedrijven gaan meer computers gebruiken
Deeg in een koekjes fabriek wordt door een machine gemengd
Machines nemen het handwerk over
Slide 3 - Sleepvraag
Slide 4 - Video
“In de eerstetwee weken verdiende Nintendoal meer dan $35.000.000aan Pokémon Go.”
A
Juist
B
Onjuist
Slide 5 - Quizvraag
Hoe verdienen 'gratis' games toch geld?
Slide 6 - Open vraag
Hoeveel procent van de spelers betaalt voor extra’s?
Slide 7 - Open vraag
Hoe worden mensen die betalen voor een spel in de game-industrie genoemd?
A
Happers
B
Whales of walvissen
C
Vissen
D
Losers
Slide 8 - Quizvraag
15 miljoen spelers betalen voor Candy Crush. Gemiddeld geven deze spelers per persoon €22,-per maand uit, dus €264,-per jaar. Hoeveel verdient de ontwikkelaar van Candy Crush in totaal aan deze betalende spelers?
Slide 9 - Open vraag
Betaal jij voor het spelen van een 'gratis' game?
A
Ja
B
Nee
Slide 10 - Quizvraag
1.3 voor welke prijs
- Hoe komen prijzen tot stand?
Slide 11 - Tekstslide
Afzet en omzet
Hoeveel je per dag verkoopt noem je afzet.
Het geld wat je daarmee verdient noem je omzet of opbrengt van die dag.
Bijvoorbeeld: Jumbo Angelslo verkoopt op een schooldag 120 zakken chips. Afzet: 120 zakken chips.
Slide 12 - Tekstslide
Omzet= afzet x de prijs
Bijv. Jumbo Angelslo verkoopt op een schooldag 120 zakken chips. Deze kost 1,50 per zak.
120 x 1,50 = 180 euro omzet.
Slide 13 - Tekstslide
Geef aan welke uitleg van de begrippen omzet en afzet juist is.
A
Omzet=aantal stuks
Afzet=aantal x de prijs
B
Omzet=aantal stuks x de prijs
Afzet = aantal stuks
Slide 14 - Quizvraag
Firma Janssen b.v. verkoopt 500 elektrische fietsen per jaar. Iedere fiets kost €1.000,-
A
Omzet is 500 fietsen
B
Afzet is 500 fietsen
C
Omzet is €1.000,-
D
Afzet is 1.000,-
Slide 15 - Quizvraag
Bloemist de Vries verkoopt 100 bossen bloemen per week. Een bosje bloemen kost €20,- wat is zijn omzet?
Omzet= afzet x de prijs
Slide 16 - Open vraag
1.3 voor welke prijs
- van inkoopwaarde naar winst
- Hoeveel belasting betaal je bij producten? - Hoe maken bedrijven reclame?
Slide 17 - Tekstslide
Als de afzet kleiner wordt en de prijs lager wordt
Als de afzet groter wordt en de prijs hoger wordt
de omzet
de omzet
daalt
stijgt
Slide 18 - Sleepvraag
Verkoopprijs
Iemand die een product verkoopt moet zijn prijs bepalen.
Is hij te duur? Gaan mensen op zoek naar iemand die goedkoper is.
Het bedrag wat overblijft na alle gemaakte kosten noemen we winst.
Slide 19 - Tekstslide
Welke kosten heeft een bakker ?
Slide 20 - Woordweb
Van inkoop naar verkoop
Een bakker moet spullen inkopen wil hij een product kunnen maken. Dit zijn kosten voor de bakker.
Het bedrag waar hij spullen voor inkoopt noemen we inkoopwaarde.
Wil je de winst van de bakker berekenen moet je dus eerst de inkoopwaarde eraf halen.
Slide 21 - Tekstslide
Prijs van ingekochte grondstoffen:
Bedrag van de omzet dat je overhoudt na aftrek van kosten
Verkoopprijs min inkoopprijs
De geldwaarde van de afzet
Brutowinst
Inkoopwaarde
omzet
winst
Slide 22 - Sleepvraag
De bakker verkoopt 30 kilo meel voor 1 euro. Hij bakt daarvan 60 broden, die hij verkoopt voor 2 euro per stuk. Wat is zijn brutowinst? Zet je berekening erbij!
verkoopprijs - inkoopwaarde = brutowinst
Slide 23 - Open vraag
Bedrijfskosten
Een bedrijf maakt ook nog meer kosten. Bijvoorbeeld voor de huur van een winkel of kosten voor een machine. Dit moet ook betaald worden. We noemen deze kosten bedrijfskosten.
Wil je bereken wat je echte winst is moet je de bedrijfskosten van je brutowinst aftrekken. Dit heet nettowinst
Slide 24 - Tekstslide
Welke bedrijfskosten heeft een garagehouder?
Slide 25 - Woordweb
Henk heeft een garage en heeft in een week 600 euro brutowinst gemaakt. Als bedrijfskosten heeft hij 35 euro voor gas, 150 euro voor loon en 5 euro afschrijving van een machine. Wat is zijn nettowinst?