Modale werkwoorden

1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Modalverben
Üben mit

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoel
je kan max 3 bijzonderheden/ regels en minimaal 2 regels
 benoemen van deze modale werkwoorden.

Slide 3 - Tekstslide

Was sind modale Verben
De zin 'Petra zwemt', is een zin zonder modaal hulpwerkwoord.

'Petra kan zwemmen',
Dit geeft natuurlijk een hele andere betekenis/wijze (modus) aan de zin.
Je zegt eigenlijk dat Petra in staat is om te zwemmen
(ze verdrinkt niet in water). 

Slide 4 - Tekstslide

Modale werkwoorden geven dus extra betekenis (modus, wijze) aan de zin.

--> Wij kunnen een ijsje kopen.(können)
(wij kopen ijs)
--> Wij mogen in de zee zwemmen.(dürfen)
wij zwemmen in zee





Slide 5 - Tekstslide

Bekijk Grammatica A
op blz. 12
Bestudeer de tabel...
timer
3:00

Slide 6 - Tekstslide

Wat betekent dürfen ?

Slide 7 - Open vraag

Wat betekent können ?

Slide 8 - Open vraag

Wat betekent mögen ?

Slide 9 - Open vraag

Er zijn drie regels om de modale werkwoorden goed te onthouden

Slide 10 - Tekstslide

-Bij enkelvoud: de eerste en tweede krijgen geen uitgang en zijn dus hetzelfde
-de tweede letter in de enkelvoud verandert in - a
-het meervoud vervoeg je zoals altijd.

Slide 11 - Tekstslide

De tweede letter verandert zich naar welke letter?

dürfen, können, mögen
Dure konijnen mogen aaien
A
i
B
u
C
e
D
a

Slide 12 - Quizvraag

Opdracht 1
Zoek de goede vorm

Slide 13 - Tekstslide

Warum ...... (können) du morgen nicht kommen?
A
könnst
B
kanst
C
kannst
D
kan

Slide 14 - Quizvraag

Wie lange ....... (dürfen) ihr bleiben?
A
darf
B
darft
C
dürft
D
dürftet

Slide 15 - Quizvraag

Weißt du, ob er Spinat ....... (mögen).
A
mag
B
magt
C
mög
D
mögt

Slide 16 - Quizvraag

Herr Lehrer, das ...... (können) Sie doch nicht machen.
A
kannen
B
können
C
konnen
D
könnt

Slide 17 - Quizvraag

Er ....... (dürfen) bis 12 Uhr ausgehen.
A
darf
B
darft
C
dürft
D
dürf

Slide 18 - Quizvraag

Ich will etwas für euch kaufen. ...... (mögen) ihr Gummibärchen?
A
magt
B
mögt
C
mögen
D
mag

Slide 19 - Quizvraag

Dus...Hoe kan ik dit nu onthouden?

Slide 20 - Tekstslide

Wat betekent dus: können, mögen, dürfen?
Welke 3 regels helpen mij daarbij?

Slide 21 - Tekstslide

Vervolg ...deel 2
Vervoeg het modale werkwoord in combinatie met het juiste persoonlijk voornaamwoord

Slide 22 - Tekstslide

Kannst du schwimmen? Ja, ........... ..........
gut schwimmen

Slide 23 - Open vraag

Kann ich kommen?
Diese Woche ................... ..... leider nicht kommen.

Slide 24 - Open vraag

Was mögen Sie am liebsten? Eis .......... .............
am liebsten, aber ohne Sahne

Slide 25 - Open vraag

Darf ich nach Hause? Nein, ......... .............
noch nicht nach Hause.
Die Arbeit ist noch nicht fertig

Slide 26 - Open vraag

Können wir helfen? Nein, hiermit ................. .............
nicht helfen. Danke.

Slide 27 - Open vraag

Opdracht 3
Corrigeer de fouten

Slide 28 - Tekstslide

Ihr darft euere Bücher nicht vergessen.

Slide 29 - Open vraag

Ich kanne morgen leider nicht mitgehen.

Slide 30 - Open vraag

Musst ihr unbedingt in die Stadt gehen?

Slide 31 - Open vraag

Und ihr, was für Eis magt ihr?


Slide 32 - Open vraag

Opdracht 4
Zet elk werkwoord op de juiste plek

Slide 33 - Tekstslide

Ich ........... um 22 Uhr zu Hause sein.
Nein, Ich .................. noch nicht in die Disko gehen.
Ich ................ sehr gut schwimmen
Ich ............. Eis
darf
muss
kann
mag

Slide 34 - Sleepvraag

Opdracht 5
Zet elk werkwoord op de juiste plek

Slide 35 - Tekstslide

ich
du
er sie es
wir
ihr
sie Sie
möchtest
möchte
möchten
möchte
möcht
möchten
möchtet
möchte

Slide 36 - Sleepvraag

Vertaal de volgende zin in het Duits
'graag zouden willen'

Slide 37 - Open vraag

Vragen? 

Slide 38 - Tekstslide