"Per uur stroomt er ongeveer 60 liter bloed door je nieren. Per dag maken de nieren ongeveer 200 liter voorurine. Per dag komt er uiteindelijk 1,5 liter urine in je blaas."
Wat is dus het probleem voor de nieren?
Slide 5 - Tekstslide
www.bioplek.org
Slide 6 - Link
Werking van de nieren
Afvalstoffen uit het bloed zuiveren (zoals zouten)
Niermerg en nierschors maken hier urine van Urine wordt verzameld in de nierbekkens
Slide 7 - Tekstslide
Doorbloeding nieren
Per minuut stroomt er ruim 1 liter bloed door de nieren.
Nierbuisjes monden uit in verzamelbuisjes en die weer in nierbekken
Nierbuisje start met nierkapseltje (kapsel van Bowman), heeft twee gekronkelde delen en een lus (lis van Henle)
Haarvaten uit nierslagader: glomerulus
Diameter afvoerende arteriolen klein, zorgt voor hoge bloeddruk glomerulus
Veroorzaakt ultrafiltratie naar nierkapsel
Slide 10 - Tekstslide
1e kronkelige nierbuisje
2e kronkelige nierbuisje
Lis van Henle (BINAS)
Intensief contact tussen nierbuisjes en bloedvaten
=> er kunnen stoffen uit de voorurine worden teruggehaald (= terugresorptie) en extra worden toegevoegd (= excretie)
Slide 11 - Tekstslide
afb.48 in je boek
hier vindt 80% van de opname plaats van voedingsstoffen (actief transport) en van water (osmose, via aquaporine-1)
hier vindt de laatste wateropname plaats o.i.v. ADH (aquaporine-2) (fine tuning)
toenemende osmotische waarde
Slide 12 - Tekstslide
Voorurine wordt geproduceerd door ultrafiltratie van bloed (hoge druk) in de glomerulus en komt binnen het kapselvan Bowman.
BINAS 85A
Slide 13 - Tekstslide
Nierslagader
Veel glucose
Veel zuurstof
Weinig koolstofdioxide
Veel ureum
Nierader
Weinig glucose
Weinig zuurstof
Veel koolstofdioxide
Weinig ureum
Slide 14 - Tekstslide
Waterhuishouding & hormonen
ADH: Antidiuretisch hormoon -> Anti-plashormoon
Te hoge osmotische waarde bloed gemeten in hypothalamus -> ADH -> wand verzamelbuisje meer permeabel voor water -> water vanuit voorurine naar niermerg/bloed -> minder urineproductie -> osmotische waarde daalt
Terugresorptie = stoffen terughalen naar het bloed
Slide 24 - Tekstslide
pH
Slide 25 - Tekstslide
Overige uitscheidingsorganen
Nieren: uitscheiding van urine met water, ureum en zouten
Lever: uitscheiding van gal met kleurstoffen
Longen: uitscheiding van koolstofdioxide
Huid: uitscheiding van water en zouten
Slide 26 - Tekstslide
Leerdoelen
Je kunt de bouw, werking en functie van de nieren en de urinewegen beschrijven
Je kunt uitleggen hoe het interne milieu min of meer constant wordt gehouden door de nieren (homeostase)
Opdrachten: 32, 33, 34, 35, 36, 37
Slide 27 - Tekstslide
Slide 28 - Tekstslide
biologiepagina.nl
Slide 29 - Link
biologiepagina.nl
Slide 30 - Link
Een deel van het bloedplasma wordt in een niereenheid uitgescheiden (ultrafiltratie). In welk deel van een niereenheid gebeurt dit?
A
in de glomerulus
B
in het kapsel van Bowman
C
in de lis van Henle
D
in de verzamelbuis
Slide 31 - Quizvraag
Door welk van de volgende factoren vindt de ultrafiltratie plaats?
A
diffusie
B
osmose
C
gefaciliteerde diffusie
D
bloeddruk
Slide 32 - Quizvraag
De glomerulus is een kluwen van fijne haarvaten dat door het nierkapsel (kapsel van Bowman) omgeven wordt, hier vindt de filtratie plaats. Welke van de onderstaande stoffen verlaat de bloedbaan NIET bij de filtratie?
A
glucose
B
zouten
C
eiwitten
D
vitamine C
Slide 33 - Quizvraag
In welk deel van de nieren liggen de lichaampjes van Malpighi en het eerste deel van de gekronkelde buis?
A
nierschors
B
niermerg
C
nierbekken
Slide 34 - Quizvraag
In welk deel van de nieren liggen de lissen van Henle?
A
nierschors
B
niermerg
C
nierbekken
Slide 35 - Quizvraag
De concentratie van glucose in de urine is 0, terwijl die in de voorurine 0,1 g/L is, hoe kan dat?
Slide 36 - Open vraag
Bekijk de concentraties Na+ in de drie kolommen op pagina 146 (afb. 47). Welke conclusie kun je trekken over de filtratie en terugresorptie van Na+?
A
er vindt geen filtratie van Na+ plaats en geen resorptie
B
er vindt volledige filtratie van Na+ plaats en geen resorptie
C
er vindt geen filtratie plaats en vrijwel volledige resorptie
D
er vindt volledige filtratie plaats en bijna volledige resorptie
Slide 37 - Quizvraag
Bekijk tabel 85B in je Binas; Welk van de genoemde stoffen wordt het minst teruggeresorbeerd?
Slide 38 - Open vraag
Wordt Na+ beter teruggeresorbeerd dan Cl- of andersom?
A
Na+ wordt beter teruggeresorbeerd dan Cl-
B
Cl- wordt beter teruggeresorbeerd dan Na+
Slide 39 - Quizvraag
In welke delen van een nefron wordt water geresorbeerd?
Slide 40 - Open vraag
Door welk transportmechanisme vindt wateropname uit de nierbuisjes plaats?
A
door diffusie
B
door osmose
C
door gefaciliteerde diffusie
D
door actief transport
Slide 41 - Quizvraag
Zal de hypofyse bij een te hoge osmotische waarde van het bloedplasma meer of minder ADH afgeven? En zal daardoor de osmotische waarde stijgen of dalen?
A
meer ADH, de osmotische waarde stijgt
B
meer ADH, de osmotische waarde daalt
C
minder ADH, de osmotische waarde stijgt
D
minder ADH, de osmotische waarde daalt
Slide 42 - Quizvraag
Functie aldosteron: wat heeft zout- en wateropname te maken met bloeddrukregulatie?
Slide 43 - Open vraag
er worden na het nierkapsel niet alleen stoffen geresorbeerd, maar ook afgestaan aan de nierbuisjes; welke stoffen zijn dat?
Slide 44 - Woordweb
in welke twee delen van een niereenheid bevindt zich dit koolzuuranhydrase?
Slide 45 - Open vraag
Waardoor wordt urine relatief zuur?
Slide 46 - Open vraag
Welke stof buffert de pH van het bloed?
Slide 47 - Open vraag
Heb je de leerdoelen onder de knie?
😒🙁😐🙂😃
Slide 48 - Poll
Waren er lastige onderdelen? Of heb je nog vragen over bepaalde onderdelen?