Vul de juiste vorm in van het werkwoord avoir.
Schrijf waar nodig ook het persoonlijk voornaamwoord ervoor. De woorden tussen haakjes helpen je.
1 Tu ……… des amis dans la classe ?
2 Il ..... un chien et un chat
3 .……………. un euro. Ik heb (je/j‘)
4 .……………. des amis à Paris.jullie hebben (vous)