Blok 1 Leren Schrijven

Vak: Nederlands
Hoofdstuk: 1
1.
Lesopening
2.
Lesdoelen
3.
Mini-check & Arrangementen
4. 
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6. 
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavo, havo, vwoLeerjaar 4

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Vak: Nederlands
Hoofdstuk: 1
1.
Lesopening
2.
Lesdoelen
3.
Mini-check & Arrangementen
4. 
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6. 
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie

Slide 1 - Tekstslide

1. Lesopening
Je hoeft niks op tafel te pakken



Slide 2 - Tekstslide

2. Lesdoelen 
Aan het eind van deze les:
- weet je wat verwijswoorden zijn
- ken je de regels voor het schrijven van een artikel

Slide 3 - Tekstslide

Verwijswoorden


de-woorden: verwijs met deze of die



het-woorden: verwijs met dit of dat

de-woorden en het-woorden
Deze deur is op slot, maar die daar is wel open.
(de deur)
Dat paard is wild, maar dit hier is rustig.
(het paard)

Slide 4 - Tekstslide

Verwijswoorden


vrouwelijke woorden: verwijs met zij of haar


mannelijke woorden: verwijs met hij of zijn


onzijdige woorden: verwijs met het of zijn

vrouwelijk / mannelijk / onzijdig
Als mijn tante komt logeren, neemt zij haar hondjes mee.
Ben gaat zwemmen en hij neemt zijn duikbril mee.
Het rugbyteam behaalde zijn eerste beker.

Slide 5 - Tekstslide

Het was vervelend dat ik in mijn vakantie kiespijn kreeg.
Het verwijst naar:
____
A
mijn vakantie
B
was vervelend
C
kiespijn
D
dat ik in mijn vakantie kiespijn kreeg

Slide 6 - Quizvraag

Die generatie wil dat er meer met haar wensen rekening wordt gehouden.
Haar verwijst naar:
_____
A
Die generatie
B
wensen
C
rekening houden
D
met haar wensen rekening houden

Slide 7 - Quizvraag

Verwijswoorden
"dat" gebruik je als je verwijst naar iets bepaalds en "wat"gebruik je als je terugverwijst naar iets wat niet helemaal duidelijk is.

Bijvoorbeeld: Het boek dat ik je leende (dat verwijst naar het boek, duidelijk voorwerp).
Alles wat ik je gaf (alles verwijst naar iets onduidelijks).
wat of dat

Slide 8 - Tekstslide

Vul een passend verwijswoord in:
Suus bezocht haar opa en gaf ___ een tijdschrift.

Slide 9 - Open vraag

Verwijswoorden

met wie:



waarmee (waarvoor, waartegen, ...):

met wie / waarmee

verwijzen naar personen

de klasgenoot met wie ik afgesproken had, is helaas ziek

verwijzen naar dieren of dingen

dat is het paard  waarvoor ik bang ben

de bus waarmee we naar Berlijn reisden, was comfortabel

dat is de deur waartegen ik gebotst ben

Slide 10 - Tekstslide

De jongen ___ Madelon verliefd is, heet Wietse.
A
op wie
B
waarop

Slide 11 - Quizvraag

De economieleraar ___ ik je vertelde, geeft ook wiskunde.
A
over wie
B
waarover

Slide 12 - Quizvraag



Artikel
Bij het examen kun je verschillende schrijfopdrachten krijgen:
  • Artikel
  • Zakelijke brief
  • Zakelijke e-mail

We gaan het nu hebben over het Artikel.

Slide 13 - Tekstslide



Artikel
Jullie gaan de toets schrijven van blok 1 maken.
Ik wil eerst naar een voorbeeld kijken uit de 'echte' wereld.

Slide 14 - Tekstslide



Aantekeningen Artikel
Wanneer schrijf je een artikel?

Je schrijft een artikel als je een mening of een belangrijke mededeling hebt voor tijdschrift, krant, schoolkrant, etc.
Het artikel schrijf je speciaal voor het blad waar het in geplaatst gaat worden. Verplaats je bij het schrijven in de rol van de lezer. 

Slide 15 - Tekstslide



Aantekeningen Artikel
Uit welke delen bestaat een artikel?
Van boven naar beneden:
1. De kop
2. De inleiding
3. Het middenstuk/kern
4. Het slot
5. De ondertekening

Slide 16 - Tekstslide



De kop
  • Ander woord voor titel
  • Geeft belangrijkste van artikel aan
  • Trekt de aandacht
  • Kort & krachtig

Slide 17 - Tekstslide



De inleiding
  • Geef aan wat besproken gaat worden
  • De lezer moet geïnteresseerd raken
  • Begin beantwoording 5W&H vragen (wat, wie, waar, wanneer, waarom & hoe)
  • Is het een reactie? Geef aan waarop je reageert

Slide 18 - Tekstslide



Het middenstuk
  • Verdere uitleg van onderwerpen
  • Voorbeelden geven
  • Verschillende alinea's met tussenkopjes
  • Tussenkopje geeft inhoud alinea aan

Slide 19 - Tekstslide



Het slot
  • Trek conclusie of geef samenvatting
  • Eindig met een heldere zin
  • Herhaal de inhoud KORT

Slide 20 - Tekstslide



De ondertekening
  • Onderteken het artikel ALTIJD met je naam, je klas en/of je school
  • Er staat altijd in de opdracht wat precies

Slide 21 - Tekstslide



Aantal woorden
  • Vaak staat er maximaal aantal woorden bij
  • Soms ook minimaal
  • Je mag er iets boven of onder zitten (10 woorden)
  • Aftrek punten bij te lang en te kort

Slide 22 - Tekstslide



Aan de slag!
Op basis van deze informatie gaan jullie nu de toets van schrijven blok 1 maken. 

Slide 23 - Tekstslide