NOVA H8.2 les 5 opfrissen voorkennis DO titreren

les 5
H8.2 opfrissen voorkennis DO
NOVA HAVO5
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

les 5
H8.2 opfrissen voorkennis DO
NOVA HAVO5

Slide 1 - Tekstslide

Voorkennis DO titreren
Je hebt de volgende voorkennis nodig voor de DO titreren:
- rekenen met het omrekenschema
- rekenen aan oplossingen (molariteit)
- rekenen aan reacties
- zuurbase-reacties
- redoxreacties

Slide 2 - Tekstslide

Rekenen met het omrekenschema en rekenen aan reacties
Deze stof is getoetst in SE-1.
We gaan er vanuit dat je
deze stof nu beheerst.

Slide 3 - Tekstslide

Wil je hier meer mee oefenen?
online: zet je lesmethode op havo4 max3.0
Ga naar hoofdstuk 1
Kies in de kantlijn bij "Versterk jezelf" voor
- dichtheid
- molbegrip 1.0
-molbegrip 2.0

Slide 4 - Tekstslide

1. rekenen met het omrekenschema
Bereken het volume 
in milliliter van 
0,0113 mol CO2(g).
Geef je antwoord in 
het juiste aantal 
significante cijfers
timer
5:00

Slide 5 - Tekstslide

uitwerking
  • Mol omrekenen naar gram:    0,0113 x 44,010 = 0,497313 gram
  • ρ CO2 = 1,986 kg/m3 = 1,986 x 10-3 g/mL
  • V = m / ρ : 0,497313 / (1,986x10-3) = 250, 41 mL
  • Juiste significantie: 250 (mL)
Per vergeten eenheid -1/2 p (max -1p) 
Een verschil in uitkomst door tussentijds afronden op minder dan 4 cijfers: -1p
TIP: tussendoor NIET afronden. Noteer het getal met ... erachter en reken verder met het getal dat in je rekenmachine staat






Slide 6 - Tekstslide

even checken na SE-1: rekenen aan reacties
Een auto rijdt 3,5 km met een koude motor. 
De benzine (C8H18) verbrandt onvolledig en er komt roet (koolstof) uit de uitlaat. De auto kan met 1,0 liter benzine 15 km rijden.
Bereken hoeveel gram roet (koolstof) ontstaat bij deze rit van 3,5 km. Gebruik de molverhouding benzine : koolstof = 1 : 4

Bedenk een aanpak voor deze opgave - gebruik het 7 stappenplan
timer
2:00

Slide 7 - Tekstslide

Een auto rijdt 3,5 km met een koude motor. De benzine (C8H18) verbrandt onvolledig 
en er komt roet (koolstof) uit de uitlaat. De auto kan met 1,0 liter benzine 15 km rijden.
Bereken hoeveel gram roet (koolstof) ontstaat bij deze rit van 3,5 km. Gebruik de 
molverhouding benzine : koolstof = 1 : 4. 
ZO PAK JE DEZE OPGAVE AAN. WERK DEZE AANPAK UIT IN JE SCHRIFT
1. reactievergelijking                                    benzine + ..............  ->   roet + .......................
2. molverhouding                                             1 mol                          :       4 mol
3. gegeven / gevraagd                         3,5 km                                          ? gram                    7. controleer ALLES
                                                              1,0L = 15 km
4. gegeven > mol        bereken L benzine:

                                       bereken gram benzine:
                                                                                                                                                                     6. mol > gevraagd
                                        bereken mol benzine:

5. molverhouding                         ............ mol benzine ----------->   .......... mol  roet                                              
timer
8:00

Slide 8 - Tekstslide

Uitwerking
1. reactievergelijking                                    benzine + ..............  ->   roet + .......................
2. molverhouding                                             1 mol                          :       4 mol
3. gegeven / gevraagd                         3,5 km  1,0L = 15 km               71 gram                7. controleer ALLES
4. gegeven > mol        bereken L benzine: 
                                            3,5 / 15 = 0,233.....L benzine                                      5,88 x 12,01 = 70,65 gram roet
      bereken gram benzine: p = 0,72.103 kg/m3 = 0,72.103 g/L               m = nxM
                                   dus 0,233....x0,72.103 = 168 g benzine                                                  6. mol > gevraagd
      bereken mol benzine: M C8H18 = 114,224 g/mol                                  M(roet) = 12,01 g/mol
                                  dus 168 / 114,224 = 1,47 mol benzine
5. molverhouding                        1,47 mol benzine ----x4------->   5,88 mol  roet                                              

Slide 9 - Tekstslide

Heb je meer oefening nodig?
online
zet je methode op havo4 max3.0
ga naar hoofdstuk 1
kies bij versterk jezelf voor "rekenen aan reacties"

Slide 10 - Tekstslide

Rekenen aan oplossingen: molariteit

  • De notatie [formule] wordt gebruikt om de molariteit van een oplossing aan te geven.
  • Bijv. [OH-]=0,1008 M
  • Hier staat: de concentratie/molariteit van OH- ionen is 0,1008 mol per liter oplossing.
  • Je zegt ook wel: de concentratie is 0,1008 molair.



Slide 11 - Tekstslide

Voorbeeld 1
In 12,75 mL zit 13,48 mmol H+
Wat is de concentratie van deze oplossing in mol/L?
c=Vn

Slide 12 - Tekstslide

Voorbeeld 1
In 12,75 mL zit 13,48 mmol H+
Wat is de concentratie van deze oplossing in mol/L?
ANTWOORD
c = n / V
dus: c = 13,48.10-3 mol / 12,75.10-3 L = 1,057 mol / L
c=Vn

Slide 13 - Tekstslide

Voorbeeld 2
[OH-] = 0,1008 M
Hoeveel mol OH- zit er in 25,00 mL?
c=Vn

Slide 14 - Tekstslide

Voorbeeld 2
[OH-] = 0,1008 M
Hoeveel mol OH- zit er in 25,00 mL?
ANTWOORD
n = c x V
dus n = 0,1008 mol/L x 25,00.10-3 L = 0,00252 mol
c=Vn

Slide 15 - Tekstslide

omrekenen van gehalte naar molariteit
Een keukenzoutoplossing bevat 
125 gram natriumchloride per 350 mL. 
Bereken de molariteit van de oplossing.
timer
3:00

Slide 16 - Tekstslide

uitwerking
[NaCl] = 6,11 mol/L

  • Massa delen door MNaCl : 125/58,443 = 2,139 mol
  • mol delen door aantal L : 2,139 / 0,350 = 6,11 mol/L 

Slide 17 - Tekstslide

meer oefenen met molariteit?
Deze LessonUp is met je gedeeld in de LU-klas
In deze gedeelde les vind je nog enkele oefenopgaven

Slide 18 - Tekstslide


Slide 19 - Open vraag


Slide 20 - Open vraag


Slide 21 - Open vraag

Zoë heeft 200 mL van een drankje met daarin 0,010 M glucose. Ze drinkt de helft op. Wat is de molariteit van glucose in de oplossing die ze over houdt?
A
0,0050 M
B
0,010 M
C
0,020 M
D
1,8 g/L

Slide 22 - Quizvraag

Hindrik heeft 100 mL 0,10 M glucose. Hij voegt 900 mL water toe. Wat is de molariteit van glucose dan?
A
0,10 M
B
0,011 M
C
0,010 M
D
1,0 M

Slide 23 - Quizvraag


Slide 24 - Open vraag

Je lost 1,30 mol keukenzout (NaCl) op in 6,0 liter water. Bereken de molariteit van de oplossing die ontstaat.
Geef je antwoord in het juiste aantal significante
cijfers
timer
2:00

Slide 25 - Open vraag

Bij een experiment is 8,65 mL gebruikt van een 0,200 M zwavelzuuroplossing.

Wat is de notatie van een zwavelzuuroplossing?
A
H2SO4(aq)
B
HSO4(aq)+H+(aq)
C
SO42(aq)+2H+(aq)

Slide 26 - Quizvraag

Bij een experiment is 8,65 mL gebruikt van een 0,200 M zwavelzuuroplossing.
Bereken hoeveel mmol H+ (aq) aanwezig is in de oplossing.

(Tip: wanneer je rekent met kleine volumes (bijv mL) is het
handig om 0,200 mol/L te lezen als 0,200 mmol /mL)
timer
3:00

Slide 27 - Open vraag

Wat weet je nog van zuren en basen?

Slide 28 - Tekstslide

Een zuur is een deeltje/stof dat een
H+ ion kan ........
A
opnemen
B
afstaan

Slide 29 - Quizvraag

Een base is een deeltje/stof dat een
H+ ion kan ........
A
opnemen
B
afstaan

Slide 30 - Quizvraag

bevat H+ionen
bevat 
OH-ionen
zuur

basisch
neutraal

Slide 31 - Sleepvraag

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Eigen werk
Leer de formules op blz 89 en 90
Leer het stappenplan en figuur 7 op blz 93

Maak opgave 14, 18  en 25 (rekenen & ijklijnen)
Kijk je werk na

Slide 34 - Tekstslide