H25

H25: Inkoopprijs verkopen, materialen en grondstoffen

1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
BedrijfseconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

H25: Inkoopprijs verkopen, materialen en grondstoffen

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen hoofdstuk 25
1) je kunt met het LIFO, FIFO en VVP de inkoopprijs verkopen berekenen
2) je kunt de balanswaarde van de voorraad bereken o.b.v de drie manieren 
3) je kunt de kosten van afval berekenen

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Weet je nog?
Omzet
- Inkoopwaarde omzet
= Brutowinst

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kosten
Kosten zijn de totale waarde van alles wat een onderneming in een bepaalde afgelopen periode heeft opgeofferd voor de productie en verkoop van een bepaalde hoeveelheid goederen.
   


Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Inkopen vs inkoopwaarde vd omzet
Inkopen van voorraden zijn geen kosten: de onderneming 'offert 'niets op, maar ruilt eigenlijk ‘geld voor goederen’.
Inkopen van voorraden is dus een vorm van investeren.

Inkoopwaarde van de omzet  zijn kosten: bij de verkoop van producten aan een klant raakt de onderneming een deel van de voorraad kwijt, maar krijgt er omzet voor terug.




Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een kosten?
A
Inkopen
B
Inkoopwaarde van de omzet
C
Geen van beide

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vraag
Stel je hebt 1000 ballen ingekocht voor €4,90
Twee weken later koop je opnieuw 1000 stuks in. De inkoopprijs 
is echter gestegen naar €5,93
A.h. eind van de maand heb je 1500 voetballen verkocht voor €10,-
Wat is de inkoopwaarde van de omzet?

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Stel je hebt 1000 ballen ingekocht voor €4,90
Twee weken later koop je opnieuw 1000 stuks in. De inkoopprijs
is echter gestegen naar €5,93
A.h. eind van de maand heb je 1500 voetballen verkocht voor €10,-
Wat is de inkoopwaarde van de omzet? Er zijn 2 antwoorden mogelijk
timer
2:00

Slide 8 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Fifo
Fifo = first in first out.

De oudste voorraad verkoop je als eerste. Wat als eerste binnen komt, verkoop je ook weer als eerste. 

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorraad op 31 aug 50 stuks à €4,50 per stuk

Hoeveel is de inkoopwaarde omzet
september volgens FIFO?

Slide 10 - Open vraag

eerst 50 stuks verkopen die voor 4.5 lagen dan 70 stuks voor 5 eur = 120 vervolgens 30 stuks voor 5 eur en 40 voor 5.5

Voorraad op 31 aug 50 stuks à €4,50 per stuk

Voor hoeveel staat de voorraad op de
balans op 11 september volgens fifo?

Slide 11 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Lifo
Lifo = last in last out

De laatst binnen gekomen voorraad verkoop je als eerst. 

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorraad op 31 aug 50 stuks à €4,50 per stuk

Hoeveel is de inkoopwaarde omzet
september volgens LIFO?

Slide 13 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Voorraad op 31 aug 50 stuks à €4,50 per stuk

Voor hoeveel staat de voorraad op de
balans op 11 september volgens lifo?

Slide 14 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

maken opgave 25.1 tot en met 25.7 

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Even herhalen...

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Van onderneming THFC is het volgende bekend:
Beginvoorraad 400 stuks a € 4,40
3 sep: inkoop 800 stuks a € 4,45
7 sep: verkoop 600 stuks a € 5,95
14 sep: inkoop 300 stuks a € 4,55
23 sep: verkoop 500 stuks a € 5,90
THFC gebruikt de fifo methode. Bereken de brutowinst op de verkoop van 23 sep.

Slide 17 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij het lifo-systeem worden de verkochte goederen afgeboekt tegen de:
A
Laatst ingekochte partij
B
Langst aanwezige partij
C
Duurst ingekochte partij
D
Goedkoopst ingekochte partij

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Stel: mijn verkoopprijs blijft hetzelfde, de inkoopprijs is door de tijd heen gestegen. Dan is mijn winst hoger als ik ... gebruik
A
FIFO
B
LIFO

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

28.3 Vaste Verrekenprijs (VVP)
Leerdoelen            :
  • je kunt de brutowinst berekenen o.b.v. de VVP
  • je kunt de balanswaarde van de voorraad berekenen

Bezwaar fifo en lifo: veel te bewerkelijk

Een oplossing kan zijn het gebruik van de:
VVP= een schatting van de gemiddelde inkoopprijs

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De VVP wordt geschat op 5 euro.

Hoeveel is de inkoopwaarde omzet
september volgens VVP?

Slide 21 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Historische uitgaafprijs
De waarde van de voorraad moeten we altijd berekenen volgens de historische uitgaafprijs. Als er een verschil blijkt te zijn met de berekende kosten a.d.h.v. vvp zullen we dit achteraf moeten corrigeren, zodat deze weer gelijk is aan de historische uitgaafprijs.

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Op balansdatum kan de waardering van de voorraad plaatsvinden volgens de historische uitgaafprijs (de oorspronkelijke inkoopprijzen) en niet de VVP. 
                                                    

 voorbeeld 

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag
Bekijk voorbeeld 25.7 op blz 73/74 goed en ga dan 
maken opgave 25.8 t/m 25.10 

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

H25.4 

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Afval 
Onvermijdbaar verlies van grondstoffen of materialen bij de productie
  • Brutoverbruik = de hoeveelheid grondstoffen waarmee we beginnen
  • Nettoverbruik = de hoeveelheid grondstoffen die in het eindproduct terecht komt

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Inkoopprijs verkopen: vooral bij handelsonderneming
Kosten grondstoffen, hulpstoffen en materialen:
alleen bij omvormingsprocessen.
  • Grondstoffen zie je terug in het eindproduct  
  • Hulpstoffen: bijvoorbeeld smeerolie voor de productie
  • Materialen: ook bij handelsbedrijf, bijvoorbeeld de verpakking

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Afval met en zonder waarde
Afval mét waarde: 
de grondstof kan worden herbruikt of verkocht worden.

De opbrengst van het afval verlaagt de kosten van afval per product 

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Keuze
- Meedoen met voorbeeld en vragen
- Zelfstandig aan de slag met opgave 25.11 t/m 25.13

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoofdstuk 25-4 kosten hulp- grondstoffen

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld 25-9  afval geen opbrengsten

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een kledingstuk bevat 250 gram van een bepaalde stof. Er was tijdens de productie 20% snijverlies.
Hoeveel gram van de stof was nodig?
A
200
B
208,3
C
300
D
312,5

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Lees opgave 25.11:
Kerngegevens: netto 50 kg voor 100 producten. 1/6 deel van grondstof gaat verloren bij productie. Prijs per kg € 7,50
Gevraagd: productiekosten per product

timer
2:00

Slide 35 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

voorbeeld 25-10 afval met opbrengst

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

voorbeeld 25-10 uitwerking

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

voorbeeld 25-10

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lees opgave 25-12. Kerngegevens: Bruto grondstofverbruik 6 kg per vaas. Prijs € 30 /kg Tijdens productie 2 kg afval.
Bereken:
a. Afval geen waarde b. vernietigen kost € 3 /kg, c. afval levert € 12/kg op

timer
0:03

Slide 39 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag:

- Maken 
 25.13
- Hoofdstuk 25 nakijken. 

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies