De bijwoordelijke bepaling

De bijwoordelijke bepaling (bwb)
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsSecundair onderwijs

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

De bijwoordelijke bepaling (bwb)

Slide 1 - Tekstslide

Doel
Na deze les: 

  • weet ik wat de bijwoordelijke bepaling is
  • kan ik de bijwoordelijke bepaling aanduiden in een zin

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Wat is een bijwoordelijke bepaling?

Slide 4 - Open vraag

De bijwoordelijke bepaling (bwb)
  • Kan je weglaten in de zin
  • Geeft extra informatie 
  • Wat overblijft als je onderwerp, gezegde, lijdend en meewerkend voorwerp hebt aangeduid
  • Geeft antwoord op vraag: Waar? Wanneer? Hoe? ...
         

Slide 5 - Tekstslide

Wat is de bwb/ wat zijn de bwb'en in deze zin?

Elke dag verstopt de kat haar speeltjes stiekem onder de zetel.

A
elke dag
B
elke dag / stiekem / onder de zetel
C
elke dag / onder de zetel
D
elke dag verstopt de kat

Slide 6 - Quizvraag

De bijwoordelijke bepaling van plaats

Slide 7 - Tekstslide

Met welke vraag kan je een bwb van plaats vinden?

Slide 8 - Open vraag

Wat is de bwb in deze zin?

De leerlingen organiseren op school een actie.

A
een actie
B
de leerlingen
C
op school
D
organiseren

Slide 9 - Quizvraag

De bijwoordelijke bepaling van tijd

Slide 10 - Tekstslide

Met welke vraag kan je een bwb van tijd vinden?

Slide 11 - Open vraag

Wat is de bwb in deze zin?

De leerlingen organiseren volgende maand een actie.
A
een actie
B
organiseren
C
de leerlingen
D
volgende maand

Slide 12 - Quizvraag

De bijwoordelijke bepaling van middel

De leerlingen organiseren met affiches een actie.

--> Waarmee organiseren de leerlingen een actie? 
--> met affiches = bwb

Slide 13 - Tekstslide

Wat is de bwb in deze zin?

Hiermee kan ik geen brood snijden, hoor!
A
geen
B
hoor
C
geen brood
D
hiermee

Slide 14 - Quizvraag

De bijwoordelijke bepaling van wijze

De leerlingen organiseren met de leraar een actie

--> Hoe organiseren de leerlingen een actie? 
--> met de leraar = bwb

Slide 15 - Tekstslide

Wat is de bwb in deze zin?

Je moet netter werken; je maakt er een zootje van.
A
netter
B
netter werken
C
een zootje
D
werken

Slide 16 - Quizvraag

De bijwoordelijke bepaling van oorzaak

De leerlingen moesten hun actie stopzetten door de regen.

--> Waardoor organiseren de leerlingen een actie? 
--> door de regen = bwb

Slide 17 - Tekstslide

Wat is de bwb in deze zin?

Ze liet van schrik het dure bord uit haar handen vallen
A
liet
B
het dure bord
C
van schrik
D
liet vallen

Slide 18 - Quizvraag

De bijwoordelijke bepaling van reden

De leerlingen organiseren een actie om geld in te zamelen.

--> Waarom organiseren de leerlingen een actie? 
--> om geld in te zamelen = bwb

Slide 19 - Tekstslide

Wat is de bwb in deze zin?

Hij ging naar huis om de hond uit te laten.
A
Hij
B
de hond
C
uit te laten
D
om de hond uit te laten

Slide 20 - Quizvraag