Feit en mening (standpunt) en argument

Feit en mening (standpunt) en argument
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Feit en mening (standpunt) en argument

Slide 1 - Tekstslide

Wat is een feit?

Slide 2 - Woordweb

Feit
1. Het is waar of niet waar
2. Je kan het controleren

Voorbeeld:
Het is vandaag dinsdag.

Slide 3 - Tekstslide

Wat is een mening?

Slide 4 - Woordweb

Mening (ook wel standpunt)
1. Wat jij of iemand anders vindt van iets
2. Hoe jij of iemand anders denkt over iets
3. Je kan het eens of oneens zijn met een mening
Signaalwoorden: ik vind, volgens mij...

Voorbeeld: Ik vind dinsdag geen leuke dag.

Slide 5 - Tekstslide

Argument
1. Je legt uit waarom je iets vindt of denkt.
Signaalwoorden: want, omdat, namelijk, immers.

Voorbeeld: Ik vind dinsdag een stomme dag, omdat ik veel afspraken heb.

Slide 6 - Tekstslide


A
Feit
B
Mening

Slide 7 - Quizvraag


A
Feit
B
Mening

Slide 8 - Quizvraag

Uit onderzoek blijkt dat veel mensen graag verre reizen willen maken.
A
Feit
B
Mening

Slide 9 - Quizvraag

De olifant is het enige dier dat niet kan springen.
A
Feit
B
Mening

Slide 10 - Quizvraag

De zomer is leuker dan de winter.
A
Feit
B
Mening

Slide 11 - Quizvraag

Gym is het leukste vak, want ik houd van bewegen.
Wat is het argument?
A
Gym is het leukste vak
B
Want ik houd van bewegen

Slide 12 - Quizvraag

Gym is het leukste vak, want ik houd van bewegen.
Wat is het signaalwoord voor het argument?
A
Gym
B
Houd
C
,
D
Want

Slide 13 - Quizvraag

Aan de slag!
1. Maak het werkblad
2. Maak opdracht 1 in het boek op blz 37

Slide 14 - Tekstslide