grammatica toets H 1

Zelfverzekerd is een....
A
zelfstandig naamwoord
B
lidwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord
1 / 41
volgende
Slide 1: Quizvraag
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 4

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Zelfverzekerd is een....
A
zelfstandig naamwoord
B
lidwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord

Slide 1 - Quizvraag

Waar zegt het bijvoeglijk naamwoord iets over?
A
Zelfstandig naamwoord
B
Bijwoord
C
Werkwoord
D
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 2 - Quizvraag

Waar staat het bijvoeglijk naamwoord meestal?
A
achter het zelfstandig naamwoord
B
voor het zelfstandig naamwoord

Slide 3 - Quizvraag

Het woord "pakte" is een
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 4 - Quizvraag

Wij kopen
een nieuwe koelkast.
Wat is 'koelkast'?
A
werkwoord
B
voorzetsel
C
bijvoeglijk naamwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 5 - Quizvraag

Sommige parkeerplaatsen zijn eng.
eng=
A
bijvoeglijk naamwoord
B
voorzetsel
C
lidwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 6 - Quizvraag

De brand heeft het oude boerderijtje verwoest.
___________
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voorzetsel

Slide 7 - Quizvraag

De brand heeft het oude boerderijtje verwoest.
_______
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voorzetsel

Slide 8 - Quizvraag

De nieuwste telefoon is waterdicht.
telefoon=
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord

Slide 9 - Quizvraag

Is BEREN een werkwoord?
A
Ja
B
Nee

Slide 10 - Quizvraag

Is WANDELEN een werkwoord?
A
Ja
B
Nee
C
Kan zowel ww als znw zijn.

Slide 11 - Quizvraag

Is MEREN een werkwoord?
A
Ja
B
Nee

Slide 12 - Quizvraag

Is SCHOFFELEN een werkwoord?
A
Ja
B
Nee

Slide 13 - Quizvraag

Is SCHEREN een werkwoord?
A
ja
B
Nee

Slide 14 - Quizvraag

Is GEBOUWEN een werkwoord?
A
Ja
B
Nee

Slide 15 - Quizvraag

Is DUINEN een werkwoord?
A
Ja
B
Nee

Slide 16 - Quizvraag

Taalkundig ontleden is
A
woorden benoemen
B
zinsdelen benoemen

Slide 17 - Quizvraag

Redekundig ontleden is
A
woorden benoemen
B
zinsdelen benoemen

Slide 18 - Quizvraag

Verdeel de deze zin in zinsdelen. Hoeveel zinsdelen heeft deze zin? - De fiets van mijn broer stond in de schuur van mijn ouders.
A
2
B
4
C
3
D
5

Slide 19 - Quizvraag

Verdeel de zin in zinsdelen. Hoeveel zinsdelen heeft deze zin? - Achmed wil graag een zoen geven aan Amira.
A
3
B
5
C
4
D
6

Slide 20 - Quizvraag

Hoeveel zinsdelen heeft deze zin?
Thuis heeft iedereen een eigen computer.
A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 21 - Quizvraag

Is de zin juist verdeeld in zinsdelen?
Om half drie | ga | ik | trainen.
A
juist
B
onjuist

Slide 22 - Quizvraag

Is de zin juist verdeeld in zinsdelen?
Koala's | eten | geen | vlees.
A
juist
B
onjuist

Slide 23 - Quizvraag

Hoeveel zinsdelen ?

Martin maakte een PowerPoint-presentatie.
A
1
B
3
C
2
D
4

Slide 24 - Quizvraag

Hoeveel zinsdelen heeft deze zin?
Thuis heeft iedereen een eigen computer.
A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 25 - Quizvraag

Is de zin juist verdeeld in zinsdelen?
De jonge held | kreeg | een onderscheiding.
A
juist
B
onjuist

Slide 26 - Quizvraag

Is de zin juist verdeeld in zinsdelen?
Op het ruiterpad | ben | ik | gevallen.
A
juist
B
onjuist

Slide 27 - Quizvraag

Hoeveel zinsdelen ?

Gisteren liep de hond in het park.
A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 28 - Quizvraag

Is de zin juist verdeeld in zinsdelen?
De jonge held | kreeg | een onderscheiding.
A
juist
B
onjuist

Slide 29 - Quizvraag

De zinsdelen zijn juist verdeeld:
De leraar / gaf me / lachend / een voldoende.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 30 - Quizvraag

De politie heeft een buurtonderzoek ingesteld.
__________
A
persoonsvorm
B
geen persoonsvorm

Slide 31 - Quizvraag

Kinderen waarschuwden hun ouders.
________________
A
persoonsvorm
B
geen persoonsvorm

Slide 32 - Quizvraag

De politie heeft een buurtonderzoek ingesteld.
__________
A
persoonsvorm
B
geen persoonsvorm

Slide 33 - Quizvraag

Alle kinderen vinden de persoonsvorm in deze zin.
De persoonsvorm is:
A
kinderen
B
vinden
C
persoonsvorm
D
deze

Slide 34 - Quizvraag

Alle leerlingen van klas 1 weten hoe je de persoonsvorm moet vinden.
De persoonsvorm is:
A
kinderen
B
weten
C
persoonsvorm
D
deze

Slide 35 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm?
Waarom wandelt Kees de avondvierdaagse?
A
Waarom
B
Er is geen persoonsvorm.
C
wandelt

Slide 36 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm?
- Houd eens je mond
A
Houd
B
Er is geen persoonsvorm.
C
eens

Slide 37 - Quizvraag

De persoonsvorm is altijd 1 woord
A
waar
B
niet waar

Slide 38 - Quizvraag

De persoonsvorm is een .....
A
Persoon
B
Ding
C
Werkwoord
D
Zelfstandig naamwoord

Slide 39 - Quizvraag

2. De persoonsvorm is 1 zinsdeel.
A
waar
B
niet waar

Slide 40 - Quizvraag

Noem de drie lidwoorden.

Slide 41 - Open vraag