Herhaling 3.7 + 3.8

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 1

Goedemiddag!

Dit gaan we doen:

  1.  Herhalen en oefenen

Herhaling

Vandaag herhalen wij de onderdelen: 

• 3.7 grammatica
• 3.8 spelling

Grammatica

Leerdoelen:

- PV                           - OND

- WG                         - LV

Zinsontleding: hoe moest het ook alweer? 

1. Zoek de persoonsvorm

(zin vragend maken / tijdproef)

2. Zoek het wwg

(alle werkwoorden in de zin bij elkaar zetten)

3. zoek het onderwerp

(vraag: wie/wat + wwg)

4. Zoek het lijdend voorwerp

(vraag: wie/wat + wwg + onderwerp)

In welke volgorde moet je zinsdelen benoemen?

1. ow - pv - zinsdelen - wwg
2. pv - wwg - zinsdelen - ow
3. zinsdelen - ow - pv - wwg
4. pv - zinsdelen - wwg - ow

Er zijn drie manieren om de persoonsvorm te vinden, welke is NIET juist?

1. Vraagzin van maken
2. Tijd veranderen
3. Voorste woord kiezen
4. Hoeveelheid veranderen

De politie heeft een buurtonderzoek ingesteld.

__________

1. persoonsvorm
2. geen persoonsvorm

De politie heeft een buurtonderzoek ingesteld.

______

1. persoonsvorm
2. geen persoonsvorm

'Alle kinderen vinden de persoonsvorm in deze zin.'
De persoonsvorm is:

1. kinderen
2. vinden
3. persoonsvorm
4. deze

Wat is de persoonsvorm?
'Kees is vandaag tot 14:05 naar school geweest.'

1. vandaag
2. school
3. is
4. geweest

Wat is de persoonsvorm?
'Waarom wandelt Kees de avondvierdaagse?'

1. Waarom
2. Er is geen persoonsvorm.
3. wandelt

Wat is de persoonsvorm?
'In zijn broek heeft Tsjerk een scheur.'

1. zijn
2. Tsjerk
3. heeft
4. Er is geen persoonsvorm.

De persoonsvorm is altijd een werkwoord.

1. waar
2. niet waar

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

1. Alle werkwoorden in een zin met uitzondering van de persoonsvorm
2. De persoonsvorm en alle zelfstandig naamwoorden in een zin
3. Alle werkwoorden in een zin inclusief de persoonsvorm
4. Het werkwoordelijk gezegde is een andere naam voor de persoonsvorm

Wat is de regel om het onderwerp van een zin te vinden?

1. wie/wat = onderwerp
2. wat = onderwerp
3. wie/wat +wg = onderwerp
4. Je hebt geen regel nodig

Als onderwerp voor hun werkstuk kozen ze pooldieren.
Onderwerp=

1. Als onderwerp
2. Pooldieren
3. Kozen
4. Ze

Klas s1sb leert het onderwerp vinden.

Wat is het onderwerp?

1. Klas s1sb
2. leert
3. het onderwerp
4. vinden

Wat is het onderwerp?

Mevrouw Van Til legt het onderwerp uit.

1. Mevrouw Van Til
2. legt
3. het onderwerp
4. uit

Hoe vind je het lijdend voorwerp?

1. Wie/wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + persoonsvorm
2. Wie/wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp
3. Werkwoordelijk gezegde + onderwerp
4. Onderwerp + werkwoordelijk gezegde + wie/wat

Heeft elke zin een lijdend voorwerp?

1. Ja
2. Nee

''Kan jij het lijdend voorwerp
in de zin vinden?''

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?

1. jij
2. het lijdend voorwerp
3. in die zin
4. kan vinden

Wat is het lijdend voorwerp?
'Peter heeft gisteren zijn scooterrijbewijs gehaald.'

1. Peter
2. gisteren
3. zijn scooterrijbewijs
4. Er is geen lijdend voorwerp

Wat is het lijdend voorwerp?

Sophie doet jou de groeten.

1. Geen lijdend voorwerp
2. jou
3. Sophie
4. de groeten

Spelling

Leerdoelen:

- VT sterke ww

- meervouw zelfstandig naamwoorden

Sterk

Sterke werkwoorden hebben de kracht om te veranderen.

Sterke werkwoorden

Van sommige werkwoorden verandert de klank als je de 

persoonsvorm (pv)  in de verleden tijd zet. Dat noem je 

sterke werkwoorden of klankveranderende werkwoorden.

Meervoud zelfstandig naamwoord

Zelfstandig naamwoorden eindigen op:

- en

- s

- 's 

Lees goed de leertekst, daat staat precies in wanneer je welke uitgang gebruikt. 

Zelfstandig naamwoord: meervoud

• Bijna alle zelfstandig naamwoorden kun je in het meervoud zetten. Bij veel zelfstandig naamwoorden zet je dan -en achter het woord: de leerling - de leerlingen

• Bij sommige meervouden valt er een letter weg: de muur - de muren

• Bij sommige meervouden verandert er een letter: de neus - de neuzen

• Bij sommige meervouden komt er een letter bij: de kat - de katten

Zelfstandig naamwoord: meervoud

1. meervoud op -s 
   tafel- tafels
   of
2. -'s

Baby - Baby's

Hoe noem je sterke werkwoorden ook wel?

1. klankveranderende werkwoorden
2. klankvaste werkwoorden

Welke van deze werkwoorden is een sterk werkwoord

1. hopen
2. glijden
3. leiden
4. strooien

Roepen, geven en brengen zijn sterke werkwoorden

1. ja, dat klopt
2. nee, brengen is zwak
3. nee, geven is zwak
4. nee, roepen is zwak

Bedenk een voorbeeld van een zelfstandig naamwoorden met een meervoud op -en.

Zet de volgende zelfstandig naamwoorden in het meervoud.
afvalbak - boom - kuiken - koelkasten - kruisboog - fopcadeau - timmerman - baby - alibi