De meeste woorden die eindigen op –ie krijgen + ën
uitzonderingen:
porie - olie
kolonie - bacterie
De klemtoon valt bij deze woorden niet op de laatste lettergreep.
Meervouden op -ee en -ie
Slide 13 - Tekstslide
Noteer het meervoud van 'melodie' en 'bacterie'.
Slide 14 - Open vraag
Het meervoud van woorden op –ik
Bij woorden die eindigen op -ik is er niet altijd een
medeklinkerverdubbeling.
Er is wel verdubbeling als de klemtoon op de lettergreep
met –ik valt:
blik → blikken, snik → snikken.
Meervouden op -ik
Slide 15 - Tekstslide
Er is geen medeklinkerverdubbeling als de klemtoon niet op de lettergreep met –ik valt:
bangerik → bangeriken, perzik → perziken,
havik → haviken.
Meervouden op -ik
Slide 16 - Tekstslide
Woorden die eindigen op –cus, krijgen in het meervoud een –i. Dat zijn woorden afkomstig uit het Latijn.
politicus → politici, technicus → technici.
Meervouden op met -i
Slide 17 - Tekstslide
Wat is het juiste meervoud van:
neerlandicus en bangerik?
A
neerlandicussen
bangerikken
B
neerlandici
bangeriken
C
neerlandisi
bangeriken
D
neerlandicussen
bangeriken
Slide 18 - Quizvraag
Sommige woorden uit het Latijn hebben twee meervoudsvormen. Bijvoorbeeld woorden die eindigen op
-um. Deze woorden krijgen in het meervoud een -a of een -s.
museum → musea/museums
datum → data/datums
Twee meervoudsvormen
Slide 19 - Tekstslide
Er zijn natuurlijk ook uitzonderingen. Sommige woorden eindigen in het meervoud namelijk op -eren.
kind → kinderen ei → eieren
blad → bladeren kalf→ kalveren
lied → liederen lam → lammeren
rund → runderen been → beenderen (botten)
meervoud met -eren
Slide 20 - Tekstslide
dreumes → dreumesen
koopman → kooplui/kooplieden
zeeman → zeelui/zeelieden
handvat → handvatten/handvaten
Andere bijzondere meervouden
Slide 21 - Tekstslide
Studyflow S1 deel 2
Verkleinwoorden
Slide 22 - Tekstslide
De achtervoegsels die je gebruikt om verkleinwoorden te maken zijn:
-je kat → katje
-pje boom → boompje
-tje kuil → kuiltje
-etje tekening → tekeningetje
-kje pudding → puddinkje
achtervoegsels
Slide 23 - Tekstslide
Van bijna alle zelfstandige naamwoorden kun je verkleinwoorden maken. Dit doe je door achter het zelfstandig naamwoord een paar letters te plakken. Deze letters noem je een achtervoegsel.
achtervoegsels
Slide 24 - Tekstslide
Het is niet altijd zo makkelijk. Een van de belangrijkste regels bij het maken van verkleinwoorden, is dat het woord (bijna altijd!) hetzelfde moet blijven klinken. Dat betekent dat je soms medeklinkers moet verdubbelen aan het einde van een woord of dat je klinkers moet toevoegen.
Uitzonderingen
Slide 25 - Tekstslide
Bij woorden die eindigen op a, é, o of u wordt de klinker verdubbeld in het verkleinwoord:
agenda → agendaatje
café → cafeetje, (maar cafétje mag ook)
auto → autootje
paraplu → parapluutje
Uitzonderingen
Slide 26 - Tekstslide
Zelfstandige naamwoorden die eindigen op i, krijgen er een extra e bij:
taxi → taxietje
ski → skietje
Uitzonderingen
Slide 27 - Tekstslide
Woorden die eindigen op een y of een cijfer, en afkortingen krijgen een ' (apostrof) voor het achtervoegsel:
baby → baby'tje
A4 → A4'tje
wc → wc'tje
Uitzonderingen
Slide 28 - Tekstslide
Bij woorden die eindigen op -ing, let je op de klemtoon. De klemtoon geeft aan op welke lettergreep je de nadruk legt als je het woord uitspreekt.
Als de klemtoon niet op de lettergreep voorafgaand aan -ing ligt, dan eindigt het verkleinwoord op -etje:
tekening → tekeningetje oefening → oefeningetje
woorden eindigend op -ing
Slide 29 - Tekstslide
Ligt de klemtoon wel op de lettergreep voorafgaand aan -ing, dan eindigt het verkleinwoord op -kje en verdwijnt de g:
koning → koninkje
pudding → puddinkje
woorden eindigend op -ing
Slide 30 - Tekstslide
Soms gaat een verkleinwoord juist anders klinken.
Korte klanken worden in het verkleinwoord een lange klank:
a wordt bijvoorbeeld aa.
blad → blaadje glas → glaasje
pad→ paadje
Let op:
Slide 31 - Tekstslide
En sommige woorden hebben een verkleinwoord met een heel andere klank:
schip → scheepje
Let op:
Slide 32 - Tekstslide
Wat is het verkleinwoord van:
pony en menu?
A
ponietje
menuutje
B
pony'tje
menu'tje
C
pony'tje
menuutje
D
ponietje
menu'tje
Slide 33 - Quizvraag
Wat is het verkleinwoord van:
pc en pudding?
A
pc-tje
puddingkje
B
pc'tje
puddinkje
C
pc'tje
puddingkje
D
pc-tje
puddinkje
Slide 34 - Quizvraag
Noteer het verkleinwoord van 'taxi'.
Slide 35 - Open vraag
Noteer het verkleinwoord van 'café'.
Slide 36 - Open vraag
Studyflow S1 deel 3
Lettergrepen en afbreekregels
Slide 37 - Tekstslide
Alle woorden kun je verdelen in lettergrepen.
Sommige woorden bestaan uit maar één lettergreep:
kar, bos, jurk.
Andere woorden bestaan uit twee of meer lettergrepen:
bu-reau-stoel, ver-ga-de-ring, vloer-kleed.
Lettergrepen
Slide 38 - Tekstslide
Open lettergrepen eindigen op een klinker:
ja-ren hu-ren be-ren
Gesloten lettergrepen eindigen op één of meer
medeklinkers:
wer-ken let-ten art-sen
Lettergrepen
Slide 39 - Tekstslide
Als je een woord afbreekt, doe je dat vaak zonder erover na te denken. Toch zijn er regels voor het afbreken van woorden.
Je mag afbreken tussen twee woorden die een
samenstelling vormen:
huis-werk keuken-machine thee-pot
Afbreekregels
Slide 40 - Tekstslide
Je mag afbreken na een lettergreep
Me-di-cijn, kui-ken, cir-cus, dui-ker
Je mag afbreken tussen twee medeklinkers die midden in het woord naast elkaar staan:
wer-ken bel-len bas-ket-bal
Afbreekregels
Slide 41 - Tekstslide
Je mag afbreken voor een tussenmedeklinker.
Een tussenmedeklinker is een medeklinker die tussen twee klinkers midden in het woord staat. Als er in het woord een tussenmedeklinker staat, hoort die medeklinker dus bij de volgende lettergreep.
ho-ren ba-len vu-ren
Afbreekregels
Slide 42 - Tekstslide
Je mag afbreken na een voorvoegsel of voor een achtervoegsel:
on-diep, her-examen, boek-je, boom-pje
Afbreekregels
Slide 43 - Tekstslide
'ko-pen'. Welke afbreekregel is gebruikt?
A
voor een tussenmedeklinker
B
tussen twee medeklinkers
C
binnen een samenstelling
D
Slide 44 - Quizvraag
'bal-len'. Welke afbreekregel is gebruikt?
A
voor een tussenmedeklinker
B
tussen twee medeklinkers
C
binnen een samenstelling
D
Slide 45 - Quizvraag
'keu-ken-kast'. Welke afbreekregels zijn gebruikt?
A
tussen een samenstelling,
voor een tussenmedeklinker
B
tussen een samenstelling
na een lettergreep
C
na een lettergreep
een medetussenklinker
D
tussen een samenstelling
na een lettergreep
Slide 46 - Quizvraag
Breek het volgende woord af? Let op: op meerdere plekken. 'vrachtwagenchauffeur'