In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Licht en beeld
Slide 1 - Tekstslide
Wat gaan we dit hoofdstuk leren?
Slide 2 - Tekstslide
Het beeld achter een lens staat altijd ondersteboven en gespiegeld.
A
Nee
B
Ja
Slide 3 - Quizvraag
Een beeld in een camera is altijd verkleind
A
Ja
B
Nee
Slide 4 - Quizvraag
Is de stelling hiernaast juist?
A
Ja
B
Nee
Slide 5 - Quizvraag
Extra opgaven
Neem de tabel over in je schrift. Reken uit wat op de stippellijntjes moet komen te staan.
Slide 6 - Tekstslide
Antwoorden
.
Slide 7 - Tekstslide
De lenzenformule kun je op de volgende manieren schrijven:
A
f1=v1+b1
B
b1=f1+v1
C
v1=f1−b1
Slide 8 - Quizvraag
Leg in je eigen woorden uit wat je met de lenzenformule kan uitrekenen.
Met de lenzenformule kan je de voorwerpsafstand, beeldsafstand of brandpuntsafstand uitrekenen als je twee van de drie gegeven hebt.
Slide 9 - Tekstslide
Grootste Bioscoop Het grootste bioscoopscherm heeft het IMAX-theater dat staat in de Darling haven te Sydney, Australië. Het filmformaat dat gebruikt wordt is 70mm breed en 48,5mm hoog. De projectorlens heeft een brandpuntsafstand 88mm. De afstand tussen het scherm en de lens bedraagt 45m.
Vraag Bereken de grootte van het scherm van deze megabioscoop.
Slide 10 - Tekstslide
Bereken de grootte van het scherm van deze megabioscoop.
gegeven: f = 88mm=0,088m V = 70x48,5mm =0,070x0,0455mm b=45m
gevraagd: grote van het scherm
uitwerking:
f1=v1+b1
N=vb
0,0881=v1+451
v1=0,0881−451
v=0,088m
→
N=0,08845,0
N=510
510⋅0,0700=35,7m
510⋅0,0485=24,7m
35,72⋅4,7m
Slide 11 - Tekstslide
Wat is constant in het oog?
A
brandpuntafstand
B
beeldafstand
C
voorwerpafstand
Slide 12 - Quizvraag
Wat is waar voor een positieve lens?
A
deze is hol
B
deze divergeert lichtstralen
C
deze is aan de randen breder dan in het midden
D
deze is aan de randen smaller dan in het midden
Slide 13 - Quizvraag
Zet de afbeeldingen op volgorden van oplopende vergroting.
Wanneer er achter een lens een reëel beeld ontstaat dan:
A
is v < f
B
is b < f
C
is v> f
D
is V = f
Slide 18 - Quizvraag
Sleep de gekleurde vakken naar de juiste afbeelding.
v > f
v = f
v < f
Slide 19 - Sleepvraag
Wanneer krijg je een virtueel beeld?
A
Als v > f
B
Als v < f
C
Als v = f
D
Als b = f
Slide 20 - Quizvraag
Welk soort beeld ontstaat er wanneer v > f ?
A
Een reëel beeld.
B
een virtueel beeld.
C
Een beeld in het oneindige.
D
Geen beeld.
Slide 21 - Quizvraag
Bij gebruik van een bolle lens met een brandpuntsafstand van 23 cm ontstaat er een scherp reëel beeld. Wat kun je met zekerheid zeggen over de voorwerpsafstand?
A
Deze is 23 cm.
B
Deze is kleiner dan 23 cm.
C
Deze is 46 cm.
D
Deze is groter dan 23 cm.
Slide 22 - Quizvraag
Wanneer een bolle lens als vergrootglas wordt gebruikt dan:
A
kijk je naar een reëel beeld.
B
Kijk je naar een virtueel beeld.
C
is het beeld kleiner dan het voorwerp.
D
is het beeld dichterbij de lens dan het voorwerp.
Slide 23 - Quizvraag
Een vergroting van een wasknijper is 11,5m hoog. Een normale wasknijper is 71,5mm lang en 8,5mm breed en 10,0mm dik. Bereken de vergroting van dit kunstwerk.
gegeven:
gevraagd
Uitwerking:
Slide 24 - Tekstslide
Een vergroting van een wasknijper is 11,5m hoog. Een normale wasknijper is 71,5mm lang en 8,5mm breed en 10,0mm dik. Bereken de vergroting van dit kunstwerk.
gegeven: B = 11,5m V = 71,5x8,5x10,0mm
gevraagd: bereken de vergroting
Uitwerking:
N = 161 N = 1,6 ∙ 10²
N=VB
N=0,071511,5
Slide 25 - Tekstslide
Een vergroting van een wasknijper is 11,5m hoog. Een normale wasknijper is 71,5mm lang en 8,5mm breed en 10,0mm dik. Bereken de breedte van dit voorwerp.
gegeven:
gevraagd:
Uitwerking:
Slide 26 - Tekstslide
Een vergroting van een wasknijper is 11,5m hoog. Een normale wasknijper is 71,5mm lang en 8,5mm breed en 10,0mm dik. Bereken de breedte van dit voorwerp.
gegeven: N = 161
gevraagd: breedte van het voorwerp
Uitwerking: b=161x8,5 = 1368,5mm = 1,40m
Slide 27 - Tekstslide
Een TL-lamp met een lengte van 80 cm hangt aan het plafond. Een bolle lens met een brandpuntsafstand van 40 cm wordt gebruikt om een scherpe afbeelding van de TL-buis op de grond te maken. De afstand tussen de lens en de vloer bedraagt 50 cm op het moment dat er een scherpe afbeelding is. Bereken hoe lang de geprojecteerde TL-buis is (op de grond).
Gegeven: V = 80cm f = 40cm b = 50cm
gevraagd: lengte B
Uitwerking:
f1=v1+b1
401=501+v1
401−501=v1
401−501=5⋅10−31
v=200cm
N=vb
20050=0,25
80⋅0,25=20cm
Slide 28 - Tekstslide
Een lichtpunt staat voor een bolle lens met een brandpuntsafstand van 70 cm. Het bijbehorende beeldpunt wordt 150 cm achter de lens op een scherm afgebeeld.
Bereken hoever het lichtpunt voor de lens staat.
Slide 29 - Tekstslide
Slide 30 - Tekstslide
Een lichtpunt staat voor een bolle lens met een brandpuntsafstand van 125 cm. Het bijbehorende beeldpunt staat 60 cm voor de lens (dus aan dezelfde kant als het
lichtpunt). Bereken hoever het lichtpunt voor de lens staat.
Slide 31 - Tekstslide
Slide 32 - Tekstslide
Een lichtpunt staat voor een holle lens met een brandpuntsafstand van -125 cm. Het bijbehorende beeldpunt staat 90 cm voor de lens (dus aan dezelfde kant als het
lichtpunt). Bereken hoever het lichtpunt voor de lens staat.
Slide 33 - Tekstslide
Slide 34 - Tekstslide
Een ster wordt door een lens op een scherm afgebeeld. Het scherm bevindt zich 33 cm achter de lens. Bereken de brandpuntsafstand van de lens.
Slide 35 - Tekstslide
Slide 36 - Tekstslide
Een fotolamp bevat een lichtgevende gloeispiraal. De lamp staat 90 cm vóór een bolle lens. Deze lens maakt een scherpe afbeelding van de gloeispiraal op een scherm. Het scherm staat 180 cm achter de lens.
a. Bereken de lineaire vergroting van de gloeispiraal.
Slide 37 - Tekstslide
Slide 38 - Tekstslide
b. De gloeispiraal is 11 cm lang. Bereken hoe groot de gloeispiraal op het scherm is.
Slide 39 - Tekstslide
Slide 40 - Tekstslide
Op 4 cm afstand van een bolle lens bevindt zich een voorwerp. Op 12 cm achter de lens wordt een reëel beeld gevormd. Het voorwerp is 4 cm hoog. Bereken hoe hoog het beeld is.
Slide 41 - Tekstslide
Slide 42 - Tekstslide
Carel kijkt door zijn brillenglas van –5 dpt naar een munt met een diameter van 3 cm. De afstand tussen het brillenglas en de munt is 12 cm. Bereken de diameter van het beeld van de munt.
Slide 43 - Tekstslide
Slide 44 - Tekstslide
Bereken de afstand in a
Slide 45 - Tekstslide
Bereken de afstand in d en e
Slide 46 - Tekstslide
Bereken de versnelling in a
Slide 47 - Tekstslide
Een motorrijder staat stil voor een stoplicht. Als het groen wordt versnelt hij gedurende 4,5 s met een versnelling van 3 m/s². Bereken de afgelegde afstand.
Slide 48 - Tekstslide
Een vliegtuig vertrekt vanaf Schiphol met een versnelling van 3,5m/s². Bereken hoelang het duurt voordat dit vliegtuig een afstand van 400 m heeft afgelegd.
Slide 49 - Tekstslide
Twee auto's rijden achter elkaar op de snelweg met een snelheid van 110km/h. Plotseling moet de voorste auto remmen. Om een botsing te voorkomen moet de achterste auto ook vol in de remmen. De chauffeur van de achterste auto heeft een reactietijd van 0,50s. Beide auto's remmen met een remvertraging van 6,2 m/s². Op het moment dat de achterste auto begint met remmen is de afstand tussen de auto's 15m. Botsen de auto's op elkaar?