Je gebruikt een kleine letter:
• bij samenstellingen met religieuze feesten: kerstdagen, paashaas;
• bij windstreken: het noorden, zuidzuidoost;
• bij namen van seizoenen, maanden of weekdagen: winter, juni, donderdag;
• bij historische periodes: de middeleeuwen, de renaissance;
• bij soorten: spa rood, een stukje edammer;
• bij religies en afleidingen ervan: boeddhisme, islam, hindoe, christelijk;
• bij namen die niet meer aan de persoon doen denken: brailleschrift