4M - 1.3 Wil je welvaart of welzijn?

§1.3 Wil je welvaart of welzijn?
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 19 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

§1.3 Wil je welvaart of welzijn?

Slide 1 - Tekstslide

Schaarste
Producten zijn schaars
  • Waar tijd en geld aan zijn besteed

Daarom moet je keuzes maken = prioriteiten stellen

Voorbeeld: drinkwater schaars?


Slide 2 - Tekstslide

Schaarse vs. vrije goederen
Schaarse goederen --> Productiefactoren voor nodig, daar moet je voor betalen
Vrije goederen -->
Dit komt 'vanzelf'
zon, licht, zeewater, lucht

Schaarste dwingt tot maken van keuzes

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Behoeften
  • Je hebt iets nodig
  • Je wil iets hebben

  • Ik wil een iPhone 13 of nieuwe games 


Slide 5 - Tekstslide

In je behoeften voorzien
Zelfvoorziening --> zelf producten maken
Consument --> Je koopt goederen en diensten

Slide 6 - Tekstslide

wat is het verschil tussen welvaart en welzijn?

Slide 7 - Tekstslide

Verschil Welvaart en Welzijn

  • Welvaart = de mate waarin mensen in hun behoeften kunnen voorzien

  • Welzijn = de mate waarin je je gelukkig voelt

Slide 8 - Tekstslide

Welvaart & welzijn

Welvaart
In hoeverre je met je middelen (tijd en geld) in je behoeften kunt voorzien.

Iemand die erg rijk is heeft een hoge welvaart. Hij kan veel meer in zijn behoeften voorzien dan iemand die arm is.
Welzijn
Hoe gelukkig en tevreden ben je met je leven?
Toename welvaart
1. Kopen van goederen & diensten
2. Zelfvoorziening
3. Collectieve voorzieningen

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Meet economische cijfers in Nederland

Slide 11 - Tekstslide

Bijvoorbeeld inflatie
  • De stijging van de gemiddelde prijs per product.
  • Dat is een stijging van prijzen in het algemeen
  • Druk je uit in inflatiepercentage.
  • Bijvoorbeeld een inflatie van 3%

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Oorzaak inflatie op dit moment?

Slide 14 - Tekstslide

Rekenvaardigheden
Prijzen kunnen stijgen of dalen. Dit kan je uitdrukken in op twee manieren, namelijk: 
  • Procentuele verandering    (welke formule?)
  • Indexcijfer

Slide 15 - Tekstslide

Procentuele verandering

Slide 16 - Tekstslide

Een indexcijfer geeft aan hoeveel procent een getal verschilt van een ander getal. 

  • Cijfers kun je vergelijken door te werken met indexcijfers
  • Dit geeft ook veranderingen aan.
  • Cijfers worden vergeleken t.o.v. een basisjaar. 
  • Het indexcijfer van het basisjaar is ALTIJD 100.
Indexcijfer:
laat een procentuele verandering zien ten opzichte van een afgesproken periode (=het basisjaar).

Slide 17 - Tekstslide

Indexcijfers
Berekeningen indexcijfers:

Indexcijfer berekenen?
  • (getal van nieuw jaar : getal van het basisjaar) × 100 = indexcijfer.

  • Wat is indexcijfer van 2013, 2015 en 2016?
timer
2:00

Slide 18 - Tekstslide

Aan de slag

  • Opdrachten van 1.2 en 1.3



Slide 19 - Tekstslide