toets bespreken T3 2021

toets bespreken T3
V5 2021
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
MaatschappijwetenschappenMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 25 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

toets bespreken T3
V5 2021

Slide 1 - Tekstslide

vraag 1
1.    Nadat stadhouder Willem III koning van Engeland was geworden, liet hij paleis Het Loo uitbreiden met vier paviljoens.
2.    Wanneer de revolutie het paleis van Versailles bereikt vlucht Marie Antoinette, de vrouw van Lodewijk XVI, via een geheime gang naar de kamer van de koning.
3.    Elisabeth I van Engeland neemt in Windsor Castle het besluit de Nederlandse opstandelingen te steunen tegen Spanje.
4.    Drie jaar nadat Filips II aantreed als landsheer der Nederlanden laat hij het enorme paleis El Escorial bouwen.
5.    De absolute vorst Lodewijk XIV geeft de architect Louis Le Vau opdracht het paleis enorm uit te breiden.
6.    De verlicht absolute vorst Frederik II van Pruisen verbiedt zijn vrouw hem te bezoeken op zijn slot in Charlottenburg.

2p Zet deze zes gebeurtenissen in de juiste chronologische volgorde, van vroeger naar later. Noteer alleen de nummers.
4, 3, 5, 1, 6, 2

Slide 2 - Tekstslide

vraag 2
Gebruik bron 1
Uit deze bron blijkt de opvatting van het Habsburgse bewind over de invloed van Willem van Oranje.

2p Leg uit waaruit dit blijkt.


Slide 3 - Tekstslide

antwoord vraag 2
.  Ze zien hem duidelijk als een invloedrijk figuur binnen de Nederlanden. Hij wordt hier aangemoedigd om zonder overleg/eisen zijn eed te vernieuwen en er wordt expliciet bijgezegd dat het idee is dat het mensen die minder hooggeplaatst zijn aamoedigd hetzelfde te doen (iets wat alleen bij invloedrijke figuren het geval zou zijn).

Slide 4 - Tekstslide

vraag 3
Gebruik bron 2
Deze bron past bij een kenmerkend aspect uit tijdvak 5 en bij een kenmerkend aspect uit tijdvak 6.

4p Leg met behulp van de bron uit welke kenmerkende aspecten dat zijn.


Slide 5 - Tekstslide

antwoord vraag 3
Kenmerkend aspect: Het conflict in de Nederlanden dat resulteerde in de stichting van de Nederlandse staat. 1p Dit aspect past bij de bron, want er staat: het noordelijke deel van Brabant onder het bewind van de Unie van Utrecht. De Unie van Utrecht zorgde ervoor dat de Noordelijke provincies van Nederland verder gingen als 1 staat om tegen koning Filips II te gaan.1p

Kenmerkend aspect: De bijzondere positie in staatkundig opzicht en de bloei in economisch en cultureel opzicht van de Nederlandse Republiek. 1pIn de bron staat: De Staten Generaal der Verenigde Nederlanden. In de Staten Generaal maakten de staten beslissingen over bijvoorbeeld belastingen, en het besturen van de generaliteitslanden. De  Staten Generaal was hoe de Republiek als land keuzes ging maken. Nederland was een Republiek en dat was een bijzondere positie in Europa. 1p

Slide 6 - Tekstslide

vraag 4
Hieronder volgen enkele gegevens over Louis de Geer (1587-1652):
–    Op jonge leeftijd verhuist de protestantse Louis met zijn familie van de Zuidelijke Nederlanden die onder Spaans beheer zijn, naar de Republiek.
–    In 1615 gaat Louis de Geer met zijn zwager, de wapenfabrikant Trip, naar Amsterdam en sluit een overeenkomst met een Zweedse handelsmaatschappij, waardoor hij kan beschikken over koper en ijzer uit Zweden.
–    Tijdens de Dertigjarige Oorlog (1618-1648) leent De Geer grote bedragen aan de protestantse koning van Zweden die hem allerlei gunsten verleent.
–    In Zweden bouwt De Geer een wapennijverheid op, hij laat daar kanonnen vervaardigen die vervolgens verscheept worden naar Amsterdam. Daar verkoopt De Geer ze op de stapelmarkt.
–    Bij zijn overlijden laat De Geer een vermogen van 1,5 miljoen gulden (= nu ongeveer 150 miljoen euro) en een huis aan de Keizersgracht in Amsterdam na.

Slide 7 - Tekstslide

vraag 4
Uit deze gegevens kun je twee conclusies trekken:
1.    In het leven van Louis de Geer komt de bijzondere positie van de Republiek aan het eind van de zestiende en begin zeventiende eeuw naar voren.
2.    De levensloop van Louis de Geer illustreert een structurele verandering die plaatsvindt in deze tijd.


4p Ondersteun beide conclusies door:
–    Met een gegeven uit het leven van De Geer uit te leggen dat in zijn levensloop de bijzondere positie van de Republiek in de zeventiende eeuw naar voren komt en
–    Een structurele verandering in de tijd van De Geer te noemen en aan te geven op welke wijze deze verandering in de levensloop van De Geer naar voren komt.

Slide 8 - Tekstslide

antwoord
–    De Geer gaat met Zweden handelscontacten overzee aan, waardoor hij toegang krijgt tot allerlei grondstoffen 1p Dat past bij de grote Amsterdamse stapelmarkt 1p


–    Het begin van een wereldeconomie zorgde in deze tijd voor een structurele verandering op economisch gebied 1p
Dat  zie je terug bij  De Geer omdat hij handelscontacten heeft met  Zweden 1p

Slide 9 - Tekstslide

vraag 5
De Franse koning Lodewijk XIV (1643-1715) staat bekend als een absoluut vorst. Hij benoemde Jean-Baptiste Colbert (1619-1683), de zoon van een rijke lakenkoopman, tot minister. Dat was voor die tijd een bijzonder benoemingsbeleid, omdat Colbert niet van adel was.

2p Leg uit dat dit benoemingsbeleid:
–    Paste bij een absoluut vorst uit die tijd


Slide 10 - Tekstslide

antwoord
Lodewijk XIV was een vorst die streefde naar absolute macht. Om dat te bereiken moest hij de macht van de adel ondermijnen door zelf ministers aan te stellen die aan hem antwoordden. Zo kon hij de macht van de adel 'afpakken' en een stapje verder naar absolute macht zetten

Slide 11 - Tekstslide

vraag 6
Gebruik bron 3
2p Leg met behulp van de prent uit of deze beter past bij een burgercultuur of een hofcultuur.


Slide 12 - Tekstslide

antwoord vraag 6 1e streepje
dit past bij een burgercultuur, want je kunt zien dat er niet koning regeert, maar burgers een centrale rol spelen zoals in de republiek. . Door middel van de staten generaal, bestaande uit machtige en rijke burgers en families, werd er een stadhouder gekozen zoals in de bron is terug te zien.

Slide 13 - Tekstslide

vraag 7
Een gegeven:
In 1690 promoveerde Herman Boerhaave op de dissertatie De distinctione mentis a corpore (over het onderscheid van de geest van het lichaam), waarin hij de leerstellingen van Epicurus, Thomas Hobbes en Spinoza aanviel.
2p Leg uit waarom dit kenmerkend is voor de wetenschappelijke revolutie

Slide 14 - Tekstslide

vraag 7
Herman Boerhaave viel de leerstellingen van Epicurus, Thomas Hobbes en Spinoza aan, omdat hij het er niet mee eens was. In zijn proefschrift heeft hij moeten schrijven waarom hij tegen de leerstellingen was. Hiervoor heeft hij rationeel onderzoek moeten doen. En het rationalistisch denken is kenmerkend aan de wetenschappelijke revolutie.

Slide 15 - Tekstslide

vraag 8
De filosoof Voltaire (1694-1778) was deïst, wat inhield dat hij geloofde dat God, als een horlogemaker, het universum geschapen had als een klok. Deze klok is door
God op gang gebracht, waarna het universum zichzelf volgens de natuurwetten zou blijven voortbewegen.
2p Leg uit dat dit deïsme past bij de Verlichting.

Slide 16 - Tekstslide

antwoord vraag 8
In de tijd van Voltaire gingen mensen steeds meer nadenken en kwamen er achter dat wonderen een wetenschappelijke verklaring hadden. Daardoor gingen ze nadenken wat de rol van God nog was, als wonderen een wetenschappelijke verklaring hadden, wat past bij de Verlichting. Het Deisme stelt dat de rol van God was dat hij de wereld in gang heeft gezet en dat hij nog terug te vinden is in de natuurwetten. Hij gaf dus een rol van God weer door rationeel denken en daardoor past dit bij de Verlichting.

Slide 17 - Tekstslide

vraag 9
De Pruisische koning Frederik de Grote wordt beschouwd als een voorbeeld van een verlicht absoluut vorst. Aan hem wordt de uitspraak toegeschreven “Alles voor het volk, maar niets door het volk”. Deze uitspraak wordt vaak gebruikt om te laten zien dat ‘verlichte’ vorsten niet alle ideeën van de Verlichting overnamen.

3p Noem het idee dat zij meestal niet overnamen en verklaar dit.


Slide 18 - Tekstslide

vraag 9
Het idee dat zij meestal niet overnamen was dat alle burgers ook macht en inspraak moesten hebben in het bestuur van het land of gebied in kwestie. Ze wilden dus geen volkssouvereniteit. Dit wilden ze niet, omdat ze alsnog zelf alle macht in handen wilden hebben. Als ze volkssouvereniteit zouden overnemen, zouden zij zelf deze absolute macht niet meer hebben. Dit deden ze, omdat ze dachten dat ze zelf het land op de meest efficiënte manier konden besturen die goed zou zijn voor het volk.


Slide 19 - Tekstslide

vraag 10
Paul Barras (1755-1822), was een Frans staatsman tijdens de Franse Revolutie.
Vier gegevens uit zijn leven, in willekeurige volgorde:
1.    Barras was één van de vijf directeuren van de Franse regering.
2.    In samenwerking met Joseph Fouché laat hij Robespierre arresteren.
3.    Barras schakelt zijn vriend Napoleon Bonaparte in om een staatsgreep te doen.
4.    Barras raakt per ongeluk betrokken bij de bestorming van de Bastille.

3p Drie van deze gegevens zijn steeds te koppelen aan een andere fase van de Franse Revolutie. Koppel steeds een gegeven aan een fase en licht je keuze toe.
Let op: er blijft 1 gegeven over.


Slide 20 - Tekstslide

antwoord
- eerste fase 4, een gematigde fase waarin de eerste opstanden komen en de revolutie eigenlijk begint door de bestorming van bastille. Daarbij past dus ook 4 omdat Barras dan terecht komt in de bestorming van Bastille1p

-tweede fase 2, een radicale fase, ook wel de terrreur. 2 past hierbij omdat Barras hier aan het einde van de terreur robespierre oppakt, wat het einde van die terreur betekent. 1p

- derde fase 1, de fase van de directoire. Dit is de fase na de de terreur waarin veel onrust is omdat er geen vaste leider is en het land niet weet hoe ze het bestuur moeten oppakken. Daarom beginnen ze directeuren als regering neer te zetten waarbij iedere directeur 1 jaar aan de macht komt. 1 past heir dus bij omdat barras daar een van die directeuren tijdens die fase is.1p

Slide 21 - Tekstslide

vraag 11
Gebruik bron 4
Uit dit schrijven van Adam Smith kun je zowel zijn standpunt ten opzichte van abolitionisme als de voorkeur voor een politieke stroming halen.
3p Leg steeds met een tekstelement uit:
–    Wat het standpunt van Smith was over Abolitionisme
en
(–    Welke politieke stroming Smith aanhangt.)


Slide 22 - Tekstslide

antwoord
Het stand punt van Smith over het abolutionisme is als volgt: Slavernij is niet economisch noodzakelijk: Vrije arbeiders werken namelijk harder en kunnen hun eigen loon juist uitgeven aan producten, wat juist beter zou moeten zijn voor de economie. Dit kun je opmaken uit de zin: 'Iemand die zelf geen.... mogelijk te werken." Waarin Smith verwijst naar het punt dat een vrije arbeider harder zou werken.1p



- Uit de bron kun je opmerken dat Smith een voorkeur aan de politieke stroming heeft: namelijk het liberalisme. In het Liberalisme wil je voornamelijk het eigen belang nastreven. Dit kun je opmaken uit de zin: Alleen door geweld.... niet uit enig eigen belang.... Met de afschaffing van de slavernij probeert hij het eigen belang aan te moedigen wat past bij het liberalisme.2p

Slide 23 - Tekstslide

vraag 12
De Schotse huursoldaat John Stedman bracht een deel van zijn diensttijd door in Suriname. Hij maakte deel uit van het leger dat de Staten-Generaal van de Republiek naar Suriname had gestuurd om de plantagehouders en hun landerijen te beschermen tegen de aanvallen van marrons. Het dagboek dat hij van zijn jaren in Suriname bijhield, is aangepast door zijn Britse uitgever, die onder meer verhandelingen schrapte over de liefdesrelatie die Stedman had met de slavin Joanna.  

3p Leg uit:
–    Dat er meerdere argumenten zijn om te betwijfelen of de eerste uitgave van het dagboek van John Stedman over zijn tijd in Suriname een betrouwbare historische bron is over het leven in het achttiende-eeuwse Suriname.
–    Welk motief de uitgever mogelijk had om de liefdesrelatie van John Stedman met Joanna te schrappen.

Slide 24 - Tekstslide

vraag 12
o    Er werd door de uitgever ingegrepen in het verhaal. Die ingrepen tasten de betrouwbaarheid aan, bijvoorbeeld omdat iets dat werkelijk was gebeurd, door de uitgever kan zijn veranderd in iets fictiefs.
o    Stedman was zelf partij in het conflict dat een belangrijk onderdeel uitmaakt van zijn dagboek: de strijd tegen opstandige marrons. Dit betekent dat de kans dat Stedman deze strijd objectief beschrijft, wellicht niet groot is.
o    Stedman wist dat het dagboek zou worden uitgegeven; hij heeft daar immers zelf mee ingestemd. Mogelijkerwijs heeft hij gebeurtenissen waarin hij zelf een minder fraaie rol speelde, om die reden anders weergegeven. Of hij heeft omwille van de commerciële kansen bepaalde zaken wellicht vereenvoudigd of anderszins aantrekkelijker gemaakt.


–    Ook bij abolitionisten werden ‘gemengde’ liefdesrelaties niet geaccepteerd; de uitgever was bezorgd dat dit onderdeel van het verhaal van Stedman weinig waardering zou kunnen opbrengen bij de meeste Europese lezers. 1p

Slide 25 - Tekstslide