Taalles voltooid deelwoord

Voltooid deelwoord
1 / 53
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolvmbo tLeerjaar 1,2

In deze les zitten 53 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Voltooid deelwoord

Slide 1 - Tekstslide

Doel van de les
- Je weet wat het voltooid deelwoord is
- Je weet hoe je het voltooid deelwoord goed moet schrijven: met een -t of een -d op het eind.
- Je leert het verschil tussen zwakke en sterke werkwoorden
- Je gaat oefenen met sterke werkwoorden
- Je gaat voltooid deelwoorden uit het jeugdjournaal halen


Slide 2 - Tekstslide

Ik heb gewerkt- wij hebben gewoond
Wil je praten over vroeger? Dan gebruik je de voltooide tijd.




Slide 3 - Tekstslide

Wat is de voltooide tijd?
  • Voltooid betekent klaar. De handeling is afgelopen.
  • De voltooide tijd bestaat uit twee delen:
  1. Het eerste werkwoord is meestal een vorm van hebben en af en toe zijn. Dit noemen we een hulpwerkwoord.
  2. Het tweede werkwoord is het voltooid deelwoord. Dit zijn vormen als gewoond, gewerkt, gegeten, geslaagd en gegaan. 

Slide 4 - Tekstslide

Voorbeelden
Ik heb tot 17:00 uur gewerkt.
Mijn zusje is gisteren voor haar examen geslaagd
We hebben gisteren lekker gefietst
Wij hebben in Rotterdam gewoond.
Gelukkig heb ik nu werk in Nederland gevonden

Slide 5 - Tekstslide

Wanneer gebruik je een t of een d?
  1. Kijk naar het hele werkwoord. Haal -en weg en dan heb je de ik-vorm.
  2. Kijk naar de laatste letter. Staat de laatste letter in de medeklinkers van 'T SeXy FoKSCHaaP, dan krijgt de voltooide tijd een t. Staat de laatste letter daar niet in, dan krijgt de voltooide tijd een d. 

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Zwakke werkwoorden
Deze werkwoorden veranderen bijna niet. Ze zijn te "zwak" om veel te veranderen. Je moet kijken of de laatste letter een -t of een -d is (denk aan 'T SeXy FoKSCHaap)

Voorbeeld: werken = gewerkt, wandelen = gewandeld.

Slide 8 - Tekstslide

Sterke werkwoorden
Deze werkwoorden zijn sterk genoeg om de klank en de vorm te veranderen. 

Voorbeeld: lopen = liepen, kijken = keken, enzovoorts.

Onthoud: Sterk werkwoord = sterk (veel) veranderen

Slide 9 - Tekstslide

Weet je nog?
Zwakke werkwoorden
blijven in een andere tijd hetzelfde klinken.

Sterke werkwoorden 
hebben de kracht om in de verleden tijd van klank te veranderen.
bijv: ik loop-ik liep

Slide 10 - Tekstslide

Vormen van het voltooid deelwoord
Hulpwerk-woord
voltooid
deelwoord
zwakke werkwoorden
ik
heb
gewerkt
ge+ik-vorm+ t of d
ik
heb
gewoond
sterke werkwoorden
ik
heb
gelopen
ge+ik-vorm+en 
en soms andere klinker
ik
heb
gekregen
onregelmatige ww
ik
heb
gegeten
leerwoorden
ik 
ben
geweest

Slide 11 - Tekstslide

Oefenen
Je gaat nu oefenen met zwakke werkwoorden 
--> voltooid deelwoord.

Slide 12 - Tekstslide

poetsen
luisteren
Voltooid deelwoord met t

Voltooid deelwoord met d
groeten
rennen
horen
vragen
wandelen
maken
fietsen
pakken
tekenen
leren

Slide 13 - Sleepvraag

Wat is het voltooid deelwoord van luisteren?

Slide 14 - Open vraag

Wat is het voltooid deelwoord van horen?

Slide 15 - Open vraag

Wat is het voltooid deelwoord van ruilen?

Slide 16 - Open vraag

Wat is het voltooid deelwoord van vieren?

Slide 17 - Open vraag

Wat is het voltooid deelwoord van wandelen.

Slide 18 - Open vraag

Let op!
Werkwoorden met een z of een v, maak je anders.
reizen - gereisd
grazen - gegraasd
leven - geleefd
beven - gebeefd


Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Welke sterke werkwoorden
ken je?

Slide 21 - Woordweb

Soms is er wel een regel:
Bijvoorbeeld, de grootste groep sterke werkwoorden:
 de ij wordt een e(e) - e

t.t. - verleden tijd enkelvoud - v.t. meervoud - voltooide tijd
schrijven - ik schreef - wij schreven - wij hebben geschreven
kijken - ik keek - wij keken - wij hebben gekeken
begrijpen - ik begreep - ik begreep - wij hebben begrepen

Slide 22 - Tekstslide

Noem zoveel mogelijk van deze werkwoorden:

Slide 23 - Open vraag

Sterk of zwak?

DENKEN
A
sterk werkwoord
B
zwak werkwoord

Slide 24 - Quizvraag

Sterk of zwak?

WENSEN
A
sterk werkwoord
B
zwak werkwoord

Slide 25 - Quizvraag

Sterk of zwak?

BIJTEN
A
sterk
B
zwak

Slide 26 - Quizvraag

Sterke werkwoorden
Zwakke werkwoorden
Lopen
Eten
Gamen
Kijken
Voetballen
Bakken

Slide 27 - Sleepvraag

Zelf oefenen
Je gaat zelf oefenen met sterke werkwoorden
--> werkwoord in de zin en voltooid deelwoord.

Kom je een woord tegen dat je nog niet kent? 
Vertaal het woord en schrijf het op in je woordenschrift!

Slide 28 - Tekstslide

laten

De jongen ..... zijn telefoon vallen.
A
laatte
B
gelaten
C
liette
D
liet

Slide 29 - Quizvraag

lopen

Wij zijn naar de bakker .....
A
geliept
B
gelopen
C
liepen
D
geverlopen

Slide 30 - Quizvraag

roepen

De jongens ..... hun vriend.
A
roepte
B
riepen
C
riepten
D
geroepen

Slide 31 - Quizvraag

slapen

Zij heeft de hele nacht niet ....
A
geslapen
B
sliepen
C
geslaapen
D
gesliept

Slide 32 - Quizvraag

vallen

Het water is op de grond ....
A
gevalt
B
vielen
C
gevallen
D
gevielen

Slide 33 - Quizvraag

bederven

Het brood was ..... .
A
gebedorven
B
bedorven
C
gebedierft
D
bederven

Slide 34 - Quizvraag

helpen

De klas ..... hun klasgenoot.
A
holp
B
hielpen
C
geholpen
D
hielp

Slide 35 - Quizvraag

sterven

De oude vrouw was gisteren ....
A
stierf
B
gestorven
C
gestierven
D
gestorfen

Slide 36 - Quizvraag

werpen

De bal werd in de lucht ....
A
wierp
B
gewierp
C
wierpen
D
geworpen

Slide 37 - Quizvraag

kiezen

Wij ... een boek in de bieb.
A
kiesten
B
koos
C
koosden
D
kozen

Slide 38 - Quizvraag

liegen

Ik .... over mijn leeftijd.
A
loog
B
liegde
C
logen
D
geloogde

Slide 39 - Quizvraag

schieten

De meiden .... de bal tegen de muur.
A
schietten
B
schoot
C
schoten
D
geschiette

Slide 40 - Quizvraag

verbieden

De agent .... mij om daar te parkeren.
A
geverbied
B
verbood
C
verbiedde
D
verboden

Slide 41 - Quizvraag

verliezen

De jongen .... met armpje drukken.
A
verliesde
B
verloren
C
verloorde
D
verloor

Slide 42 - Quizvraag

vliegen

De mug .... op mijn arm.
A
vloog
B
vliegde
C
vloogte
D
vlieg

Slide 43 - Quizvraag

vriezen

De ijsjes .... in de vriezer.
A
vroren
B
vrieste
C
vriesten
D
vroor

Slide 44 - Quizvraag

buigen

De vrouw .... voor het publiek.
A
buigde
B
boogten
C
boog
D
bogen

Slide 45 - Quizvraag

druipen

Het water ..... van het glas.
A
dropen
B
droop
C
druipte
D
dropende

Slide 46 - Quizvraag

fluiten

Ahmad .... vorig jaar een beetje gek.
A
fluitte
B
flootte
C
floot
D
floten

Slide 47 - Quizvraag

Oefenen
Kijk naar het jeugdjournaal. 
Klik op de link op de volgende dia. 
Kies het ochtendjournaal van vandaag 
(als dat al kan, anders kies je die van gisteren).

Schrijf minimaal 5 voltooid deelwoorden op die je in het filmpje hebt gehoord. 

Slide 48 - Tekstslide

Slide 49 - Link

Welke voltooid deelwoorden heb je gehoord? (minimaal 5)

Slide 50 - Open vraag


Wat vond je van deze les?
A
B
C
D

Slide 51 - Quizvraag

Waarom vond je dat van de les?
(wat was goed/niet goed/...)

Slide 52 - Open vraag

NUMO
Nu ben je klaar met Lesson Up. 
Ga naar Numo. 

Er staat een taak klaar. 
Dit is huiswerk voor volgende week vrijdag. 
Maak de opdrachten goed!

Slide 53 - Tekstslide