In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Werkwoordspelling
Werkwoordspelling
Slide 1 - Tekstslide
Werkwoordspelling
???????
Slide 2 - Tekstslide
Spellingsregels
De tijd
Het spellen van een werkwoord begint met het bepalen van de tijd waarin een zin staat.
Tegenwoordige tijd of verleden tijd
Slide 3 - Tekstslide
de stam van een werkwoord
De stam (vaak de wij-vorm min -en)
z-> s v->f Verhuizen-> ik verhuis
Beloven-> ik beloof
Persoonsvorm hoort bij het onderwerp en kan veranderen van 'getal' en van tijd.
Slide 4 - Tekstslide
tijden: Verbazen, pakken, beloven, proberen
Ik verhuis -verhuisde-heb verhuisd
ik pak- pakte-heb gepakt
ik beloof- beloofde-heb beloofd
ik probeer- probeerde- heb geprobeerd
stam komt elke keer terug!
Slide 5 - Tekstslide
Het getal: enkelvoud of meervoud
Als het onderwerp in het enkelvoud staat, schrijf je de persoonsvorm ook in het enkelvoud. Staat het onderwerp in het meervoud, dan schrijf je de persoonsvorm ook in het mv.
De verhuizers aan de Schuttersweg pakten de doos op.
Mijn broerheeft honger.
Een aantal leerlingenis te laat.
Slide 6 - Tekstslide
Tegenwoordige tijd
Ik maak
Hij maakt
wij maken
Verander de zin in 'maken' -> Hoor je een 't', dan schrijf je een 't'.
Slide 7 - Tekstslide
De verleden tijd
Bijvoorbeeld werkwoord 'maken'. Hoor je 'maakte' of 'maakten', dan staat de zin in de verleden tijd.
Let op of het onderwerp in enkelvoud of in meervoud staat!
Gebruik het 't ex-kofschip!
Slide 8 - Tekstslide
te(n) of de(n)?
1. Schrijf de ik-vorm op
2.Kijk naar de laatste letter v/h hele werkwoord min -en ->
+ te(n) Niet in 't ex-kofschip, dan +de(n)
Slide 9 - Tekstslide
Gisteren .............(melden) ik mij aan voor het examen.
A
melde
B
meldde
C
melden
D
meldden
Slide 10 - Quizvraag
Op mijn trouwdag ......................wij elkaar plechtig elkaar te steunen in voor- en tegenspoed.
A
beloofte
B
beloofde
C
belooften
D
beloofden
Slide 11 - Quizvraag
De studenten beveiliging........................toen ze hun examen gehaald hadden.
A
juichte
B
juichde
C
juichten
D
juichden
Slide 12 - Quizvraag
Het voltooid deelwoord
Bijvoorbeeld het werkwoord 'maken'. Hoor je 'gemaakt', dan heb je te maken met een voltooid deelwoord.
In de zin staat ook een hulpwerkwoord:
De kat heeft Tim gekrabd.
Maak ook hier gebruik van 't ex-kofschip!
Kijk naar het hele werkwoord min -en!!
Slide 13 - Tekstslide
Wie heeft de rekening........?
A
betaalt
B
gebetaald
C
betaaldt
D
betaald
Slide 14 - Quizvraag
Hij heeft twee vragen van de vijf niet .......................
A
beantwoort
B
beantwoord
C
beantwoordt
Slide 15 - Quizvraag
Hij heeft het .......................om in een volle zaak een vraag te stellen
A
aangedurft
B
aangedurfd
Slide 16 - Quizvraag
Engelse werkwoorden
Bij de meeste werkwoorden werkt het hetzelfde als bij de Nederlandse werkwoorden.
Slide 17 - Tekstslide
maar..... let op de uitspraak -> ik-vorm eindigt op een 'e'
Slide 18 - Tekstslide
Engelse werkwoorden Hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: timen
A
timde
B
timdde
C
timete
D
timede
Slide 19 - Quizvraag
Engelse werkwoorden Hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: barbecueën
A
barbecuedde
B
barbecuede
C
barbecuete
D
barbecuette
Slide 20 - Quizvraag
Engelse werkwoorden Hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: lunchen
A
lunchte
B
lunchde
C
lunchete
D
lunchede
Slide 21 - Quizvraag
Engelse werkwoorden hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: deleten