27 juni

Unit Tijl Uilenspiegel
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Unit Tijl Uilenspiegel

Slide 1 - Tekstslide

Schedule today
  • stuff you did not know about the Netherlands
  • reading practise
  • video fietsen
  • time to prep presentation
  • perfectum (Laya)
  • presentation Daniele
  • quiz

Slide 2 - Tekstslide

presentations

5 min presentation Annie MG Schmidt book or poem OR another subject from the 'Canon'

27 juni-Daniele
1 juli-Nicholas

Slide 3 - Tekstslide

Wat je moet weten over Nederland


Tekst over fietsen en presentaties.
What did you learn that you did not know yet?
Which places will you visit this summer?

Slide 4 - Tekstslide

grammar: het perfectum
Used for something that has started in the past and is finished now and has a certain result:
Wat is er gebeurd?
Ik heb mijn huiswerk gemaakt.
Ik heb een drankje besteld.
Heeft het gesmaakt?

Slide 5 - Tekstslide

How to recognize the perfectum
auxilary verb (hulpww) + ge + stem of verb + d/t
OR the prefix (be-, etc)  that is already there:
ik heb betaald.
ik ben naar huis gefietst.


Slide 6 - Tekstslide

Copy Voltooid deelwoord (past participle)

Sterk werkwoord-irregular verb
Zwak werkwoord-regular verb
hulpwerkwoord-auxiliary verb
voltooide tijd-perfectum
Ik ben verdwaald, hij heeft besteld, zij heeft betaald, wij hebben brood gekocht, heb je iets gezien?

Slide 8 - Tekstslide


perfectum

Welk zin staat in het perfectum?

A
De hond beet mij.
B
De hond heeft mij gebeten.
C
De hond bijt mij.
D
De hond had mij gebeten.

Slide 9 - Quizvraag


Verkopen Perfectum
Hij ... zijn fiets ....


A
heeft ... verkoopt
B
is ... verkoopt
C
heeft ... verkocht
D
is ... verkocht

Slide 10 - Quizvraag


Vinden Perfectum
Ik ... de liefde van 
mijn leven ... 


A
heb ... gevonden
B
heb ... gevond
C
heb ... vond
D
heb ... gevondden

Slide 11 - Quizvraag

Adjectives
De gele trein rijdt naar Eindhoven.
Which word is the adjective?
A
de
B
gele
C
trein
D
naar

Slide 12 - Quizvraag

Mijn moeder wil niet in een lelijke flat wonen.
Which word is the adjective?
A
lelijke
B
moeder
C
flat
D
wonen

Slide 13 - Quizvraag

How do you write the adjective vies:

De ....... ramen
A
vies
B
viese
C
vieze

Slide 14 - Quizvraag

How do you write the adjective:
zilveren
Wat een mooie ....... ring.
A
zilver
B
zilveren
C
zilvere

Slide 15 - Quizvraag

How do you write the adjective:
lief
het ...... katje
A
lief
B
lieve
C
liefe

Slide 16 - Quizvraag

How do you write the adjective:
mooi
de ........ meisjes
A
mooie
B
mooi
C
mooien

Slide 17 - Quizvraag

An adjective gives information about:
A
the verb
B
a noun
C
the subject
D
an article

Slide 18 - Quizvraag

Het is een hele dure jas.
which word is 'jas'?
A
a noun
B
an article
C
adjective
D
verb

Slide 19 - Quizvraag

Het is een hele dure jas.
Wat is 'hele'?
A
adjective
B
verb
C
noun
D
article

Slide 20 - Quizvraag

De wafels met stroop zijn lekker.
Wat is 'lekker'?
A
noun
B
preposition
C
adjective
D
verb

Slide 21 - Quizvraag