Spelling les 2/3 tt en vt zelfstandig

Les 2
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Les 2

Slide 1 - Tekstslide

Persoonsvorm: tegenwoordige tijd

Slide 2 - Tekstslide

  • Wordt je zus ook altijd zo gauw kwaad?
  • Marijn, brand je vingers niet!
  • Hij kleed zich meestal te laat aan.
  • De grensrechter wapperdt met de vlag.
  • Waarom bekleedt je dat stoeltje niet opnieuw?
Goed of fout in de tegenwoordige tijd?

Slide 3 - Tekstslide

In deze les leer je:
1) herhaling spelling tt.
2) je leert de regels van de vt.


Persoonsvorm: tegenwoordige of verleden tijd

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

A=goed
B=fout
Taalfoutje of niet?

Slide 6 - Tekstslide

A=goed
B=fout

Slide 7 - Tekstslide

A=goed
B=fout

Slide 8 - Tekstslide

A=goed/B=fout

Slide 9 - Tekstslide

A=goed
B=fout

Slide 10 - Tekstslide

A=goed
B=fout

Slide 11 - Tekstslide

Wat weten we nog over de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd?
Beantwoord de vragen!

Slide 12 - Tekstslide


Hoe maak je de ik-vorm van een werkwoord?
A
Hele werkwoord - EN
B
Hele werkwoord - EN en soms iets aanpassen

Slide 13 - Quizvraag


Als je wil horen of een persoonsvorm op een D of T eindigt, gebruik je het werkwoord SMURFEN.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 14 - Quizvraag


In de tegenwoordige tijd heb je 't (x) kofschip nodig.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 15 - Quizvraag

1. Hele werkwoord
EN eraf halen=stam hele werkwoord
2.Ik
stam (soms aanpassen)
3.Jij/hij/ zij/ u/ het
stam + t
4. Meer personen
hele werkwoord
5. Je=JIJ achter werkwoord
stam
Hoe zet je de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd?

Slide 16 - Tekstslide

Kijk naar het volgende filmpje.
Noteer wanneer een werkwoord in de tegenwoordige tijd eindigt op een D of op een T.

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Video

Kijk eerst naar
het 
filmpje.
Wat is het 
verschil tussen
sterke en
zwakke werkwoorden?
Persoonsvorm in de verleden tijd

Slide 19 - Tekstslide

Ga naar Google Classroom-schoolwerk-vandaag- maak oefeningen.

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Link

Les 3

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Video

 

Twee soorten werkwoorden

Sterke werkwoorden:
  • Zijn zo sterk dat ze van klank veranderen in de verleden tijd.




Zwakke werkwoorden:
  • Stam blijft gelijk
  • Er moet DE(N) of TE(N) achter de stam.
Verleden tijd

Slide 24 - Tekstslide

Is het werkwoord sterk of zwak?
Lezen
Waaien
Zijn 
Snijden
Besteden
Bederven

Slide 25 - Tekstslide

Sterk of zwak?  
Lezen
Sterk
Waaien
Sterk en zwak
Zijn
Onregelmatig
Snijden
Sterk
Besteden
Zwak
Bederven
Sterk

Slide 26 - Tekstslide

Maak stam hele werkwoord
Dansen- EN
Dans
kijk naar laatste letter
S
In xtc koffieshop?
Ja 
Ja
stam + TE of TEN
Nee
stam + DE of DEN
Kijk naar het volgende filmpje
Regels zwakke werkwoorden

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Video

 Persoonsvorm tegenwoordige tijd:
  • Het onderwerp bepaalt welke uitgang achter de persoonsvorm komt. 
Persoonsvorm verleden tijd:
  • Bepaal of het werkwoord sterk of zwak is.
  • Sterke werkwoorden leer je vanzelf kennen.
  • Zwakke werkwoorden: eerst de stam maken.
  • Gebruik: xtc koffieshop
  • Laatste letter van de stam bepaalt of er TE (N) or DE (N).
  • achter de stam komt.

Slide 29 - Tekstslide

Google Classroom-schoolwerk-vandaag

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Link

Slide 32 - Link