spelling tt, vt en vdw

1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 31 slides, met tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Taalfoutje of niet?
Wanneer is een taalfoutje erg?

Slide 3 - Tekstslide

Taalfoutjes of niet?
Wat weet jij van spelling?
A=goed
B=fout

Slide 4 - Tekstslide

A=goed
B=fout

Slide 5 - Tekstslide

A=goed
B=fout

Slide 6 - Tekstslide

A=goed/B=fout

Slide 7 - Tekstslide

A=goed
B=fout

Slide 8 - Tekstslide

A=goed
B=fout

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Oplossing 1 t/m 5
Oplossing 6 t/m 10
1. wordt
2. houdt
3. vergeet
4. bevind
5. besteedt
6. bekleed
7. versiert
8. antwoord
9. belooft
10. wappert
0-2 fout  prima!                            5 of meer fout:
2-4 fout  bij welk onderwerp?      VEEL OEFENEN

Slide 11 - Tekstslide

Kijk naar het volgende filmpje.
Schrijf voor jezelf op:
Wanneer gebruik je een D of een T in de tegenwoordige tijd?

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

Maak een stappenplan met regels tegenwoordige tijd

Slide 14 - Tekstslide

stappenplan tegenw. tijd            
          maak stam hele ww.  
                
          kijk welk onderwerp bij pv hoort:                                       
          ik                 + stam                        
          anderen      + stam+t                     
          meervoud   + hele ww.
          uitzondering:
          je=jij achter pv=stam

      
1
2
3
4
5

Slide 15 - Tekstslide

't (x)  kofschip    sexy fokschaap   xtc koffieshop
Verleden tijd
Wat schiet je te binnen bij  
t  kofschip?

Slide 16 - Tekstslide

Kijk naar het volgende filmpje
Schrijf drie dingen op die van belang zijn als je een persoonsvorm in de verleden tijd gaat opschrijven.

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Video

Hoe werkt het?

Slide 19 - Tekstslide

Welke regels heb je nodig voor de verleden tijd?
Schrijf ze stap voor stap op
Of maak een mindmap

Slide 20 - Tekstslide

Werkwoorden in verleden tijd
  • 1)sterk of zwak?
  • 2)zwak - stam blijft gelijk
  • 3) stam hele werkwoord
  • 4) kijk naar laatste letter van de stam
  • 5) in 't (x) kofschip?
  • ja + te of ten
  • nee +de of den

  • sterke werkwoorden
  • ook wel klankveranderende werkwoorden
  • veranderen van klank in verleden tijd
  • moet je weten of gehoord hebben

Slide 21 - Tekstslide

Het
voltooid
deelwoord

Slide 22 - Tekstslide

Voltooid deelwoord of niet?
           Ontsnapt
           Verkocht
           Uitgegeven 
           Geweest
           Besloten
1
2
3
4
5

Slide 23 - Tekstslide

Voltooid deelwoord
1) Kijk goed naar het filmpje
2) Beantwoord na het filmpje de vraag: Hoe herken je een 
    voltooid deelwoord in een zin?

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Video

Slide 26 - Tekstslide

Voltooid deelwoord - regels


  • begint met ge-, be-, ont-, ver-
  • staat meestal achteraan in de zin
  • heeft hulpwerkwoord nodig
  • sterke werkwoorden eindigen vaak op EN
  • zwakke werkwoord: kijk naar de verleden tijd
  • krijgt een zwak werkwoord DE - vdw - D
  • krijgt een zwak werkwoord TE - vdw - T

Slide 27 - Tekstslide

Wat is hier fout?

Welke regel is niet
gebruikt?

Slide 28 - Tekstslide

Goed of fout?
Welke regel moet je gebruiken?

Slide 29 - Tekstslide

Goed
of
fout?
Leg uit.

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Link