H2 quiz Consumentensurplus, elasticiteit, vraaglijn

Wat is het consumentensurplus bij p = € 0,40?
A
0,10
B
0,50
C
1
D
4,50
1 / 38
volgende
Slide 1: Quizvraag
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Wat is het consumentensurplus bij p = € 0,40?
A
0,10
B
0,50
C
1
D
4,50

Slide 1 - Quizvraag

Je kunt ...(1)... voor een paar sportschoenen bepalen
door ...(2)... te verminderen met
...(3)...
de marktprijs
de betalingsbereidheid
het consumentensurplus

Slide 2 - Sleepvraag

Ik kan het consumentensurplus berekenen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 3 - Poll

Hoeveel is het totale consumentensurplus in Euro's?
A
6.000
B
2.000
C
12.000
D
4.000

Slide 4 - Quizvraag

Wat kan een reden zijn voor deze verschuiving van de vraaglijn?
A
Afname van het aantal consumenten
B
Verslechtering kwaliteit concurrerende producten
C
Toename besteedbaar inkomen
D
Toename productiviteit

Slide 5 - Quizvraag

Het inkomen van de vragers is gestegen.
Het aantal vragers neemt af.
De prijs van het product zelf is gedaald.
De prijs van ZARA T-shirts is gedaald. 
De vraaglijn van H&M T-shirts verschuift naar links. Welke oorzaken kan dit hebben? Sleep alle mogelijke oorzaken naar dit vak.

Slide 6 - Sleepvraag

Juist
Onjuist
Als aanbod stijgt daalt de prijs
Als de vraag stijgt dan daalt de prijs
Als de prijs stijgt komen er meer aanbieders

Slide 7 - Sleepvraag

Verschuiving op de aanbodlijn
Verschuiving van de aanbodlijn
Verschuiving op de vraaglijn
Verschuiving van de vraaglijn

Slide 8 - Sleepvraag

Welke kleur heeft het producentensurplus?
A
Groen
B
Blauw
C
Geel + Blauw
D
Geel

Slide 9 - Quizvraag

Formule voor elasticiteit (EV) =
% verandering van de gevraagde hoeveelheid van een product
% verandering van de prijs van een ander product

Slide 10 - Sleepvraag

Een product met een prijselasticiteit van -0.5 is...
A
inelastisch
B
elastisch
C
volkomen inelastisch
D
volkomen elastisch

Slide 11 - Quizvraag

Slide 12 - Tekstslide

Een product met een prijselasticiteit van 0 is...
A
inelastisch
B
elastisch
C
volkomen inelastisch
D
volkomen elastisch

Slide 13 - Quizvraag

Deelmarkt 1: de jongeren
Oude afzet 2000 oude prijs €35
Nieuwe afzet 6000 nieuwe prijs €15
Wat is de prijselasticiteit?
A
-3.5
B
-3.6
C
-4
D
-4.2

Slide 14 - Quizvraag

De prijselasticiteit van de vraag naar fietsen is –0,2.
Als de prijs van een fiets met 4% stijgt, zal de vraag naar fietsen:
A
0,8% stijgen
B
0,8% dalen
C
16% stijgen
D
16% dalen

Slide 15 - Quizvraag

Hoe zie je onderstaande gebeurtenissen terug in de grafiek:
Qv = -aP + b? Die gaat over de vraag van Ilse naar spijkerbroeken van het merk EasyBlue.
De vraaglijn verschuift naar links
De vraaglijn verschuift naar rechts
De vraag neemt toe, maar de vraaglijn blijft gelijk.
De vraag neemt af, maar de vraaglijn blijft gelijk.
Ilse heeft een beter betaalde baan aangenomen en kan nu meer besteden.


Tot grote ergernis van Ilse heeft de kledingzaak spijkerbroeken EasyBlue duurder gemaakt.
JeansCenter heeft de prijs van spijkerbroek merk Cool met 20% verlaagd.
Spijkerbroeken raken uit de mode.

Slide 16 - Sleepvraag

Door een verschuiving van de vraaglijn naar links...
A
Er gaat niets van het consumentensurplus af, er komt alléén wat bij.
B
Er komt niets bij het consumentensurplus, er gaat alléén wat van af.
C
Er komt iets bij het consumentensurplus en er gaat óók wat van af.

Slide 17 - Quizvraag

Het consumentensurplus is het verschil tussen...
A
de betalingsbereidheid en de marktprijs
B
de betalingsbereidheid en de evenwichtsprijs
C
de evenwichtsprijs en de marktprijs
D
de evenwichtsprijs en de laagste prijs

Slide 18 - Quizvraag

Alle soorten hygiënische handgel vliegen de winkel uit. De sector heeft echter de productie opgeschaald om aan de vraag te voldoen.
Corona heeft groot effect op de luchtvaart. Mensen durven niet meer te vliegen met een enorme daling van de vraag als gevolg. Door de sluiting van vele landgrenzen daalt het aanbod van vluchten.

Slide 19 - Sleepvraag

Bij welke prijs is het consumentensurplus gelijk aan € 6,125?
A
0
B
0,10
C
0,15
D
0,20

Slide 20 - Quizvraag

Tekst
Het bedrag dat je maximaal voor een product wilt betalen.
Het verband tussen de prijs van een product en de gevraagde hoeveelheid ervan.
Het verschil tussen de betalingsbereidheid en de werkelijke prijs die je je moet betalen.
Omzet
Oppervlakte driehoek =
1/2 x basis x hoogte
Betalingsbereidheid
Vraaglijn
Consumentensurplus
Verkoopprijs maal de verkochte hoeveelheid
Het totale consumentensurplus

Slide 21 - Sleepvraag

De prijselasticiteit van de vraag van een product is -0,5.
Als de prijs stijgt dan.....................omzet
A
daalt
B
stijgt
C
blijf gelijk

Slide 22 - Quizvraag

Verschuiving OP de vraaglijn
Verschuiving VAN de vraaglijn
Prijs van tomaten stijgt
Prijs van bananen daalt
Inkomen van de consument stijgt
Bananen raken helemaal in de mode

Slide 23 - Sleepvraag

Grafiek en marktevenwicht berekenen
Berekening evenwichtsprijs
Qv = Qa
-2p + 150 = 3p - 50
50 + 150 = 3p + 2p
200 = 5p
p = 200 : 5 = € 40,-
Berekening evenwichtshoeveelheid
Qv = -2 x 40 + 150 = 70 artikelen  of  
Qa = 3 x 40 - 50 = 70 artikelen
Berekening evenwichtsomzet
70 x € 40 = € 2800,-

Slide 24 - Tekstslide

De prijselasticiteit van de vraag naar auto’s is –0,5.
Om de gevraagde hoeveelheid auto’s met 10% te laten stijgen, moet de prijs met:
A
20% dalen
B
5% dalen
C
5% stijgen
D
20% stijgen

Slide 25 - Quizvraag

Volgens bol.com is in de eerste week van de corona-uitbraak de vraag naar badmintonrackets toegenomen met 17,9%.
Sinds de lockdown van de scholen is het aanbod van online lesmateriaal toegenomen.
Sinds de gedwongen sluiting van de horeca door de coronacrisis is het aantal restaurants dat thuis bezorgt explosief gegroeid. Dat heeft geleid tot lagere prijzen.
De vraag naar mondkapjes is sinds de corona-uitbraak enorm gestegen waardoor de prijzen stijgen en er vervolgens ook meer worden geproduceerd.

Slide 26 - Sleepvraag

Substitutie
Goederen die elkaar kunnen vervangen noemen we substitutiegoederen. Bijvoorbeeld een aansteker die lucifers vervangt. Inductie ipv gasstel, trein en auto, koffie en thee, etc. 

Slide 27 - Tekstslide

Complementaire goederen
Complementaire goederen zijn goederen die elkaar in het gebruik aanvullen. 
 
 
Bijvoorbeeld:  
koffie en koffiemelk 
auto en benzine 
patat en mayonaise 
tandpasta en een tandenborstel

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Prijselasticiteit

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Prijselasticiteit:

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Uitleg
%verandering q = (6000-2000)/2000x100=200%
%verandering p = (120-160)/160x100=-25%
200/-25=-8

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide

Samenvatting
Prijselasticiteit = in welke mate reageert de vraag op een verandering van de prijs. 



Tussen de 0 en de -1 inelastisch -> omzet neemt toe
Lager dan -1 elastisch -> omzet neemt af

Slide 37 - Tekstslide

Op welk punt op de vraaglijn is de gevraagde hoeveelheid het meest elastisch?
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 38 - Quizvraag