Uit de brief die de demonstranten aan de tsaar wilden aanbieden:
‘Wij arbeiders, onze kinderen, onze vrouwen en onze oude hulpeloze ouders zijn gekomen, Heer, om van Uw rechtvaardigheid en bescherming te krijgen. Wij zijn arm en worden onderdrukt, ondragelijk zwaar werk wordt ons opgelegd, wij worden veracht en niet als menselijke wezens gezien. Wij worden behandeld als slaven die hun lot moeten dragen en niet mogen klagen.
Wij lijden al verschrikkelijk, maar wij worden steeds verder in de afgrond van armoede, onwetendheid en rechteloosheid geduwd.
Wat wij vragen:
Een achturige werkdag en vrijheid om vakbonden op te richten.
Betere werkomstandigheden, gratis medische zorg, hogere lonen voor de arbeidsters.
Verkiezingen voor een grondwetgevende vergadering volgens algemeen en geheim kiesrecht.
Vrijheid van spreken, pers, vereniging en geloof.
En einde aan de oorlog tegen Japan.’
Naar: G. Gapon, The Story of My Life (1905).