1.1 Materialen

1.1 Materialen
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

1.1 Materialen

Slide 1 - Tekstslide

Programma
-Formatieve check
10 min
-Materialen
10 min
-Stofeigenschappen
20 min
-Dichtheid
20 min
-Oefenen
20 min

Slide 2 - Tekstslide

Formatieve check
Klik op de link om naar een nieuwe les te gaan, hierbij kan je zelf feedback geven op je leerdoelen:
Checks voor 1.1 Materialen

De laatste slide sla je voor nu over, deze is voor het einde van de les!

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoelen
Wat behandelen we vandaag?

  • Je kunt het verschil uitleggen tussen natuurlijke en synthetische materialen.
  • Je kunt uitleggen wat grondstoffen zijn.
  • Je kunt uitleggen wat een composiet is.
  • Je kunt een aantal materiaal- en stofeigenschappen benoemen.
  • Je kunt berekeningen maken met dichtheid.

Slide 4 - Tekstslide

Wat betekent natuurlijke materialen?

Slide 5 - Woordweb

Noem een voorbeeld van een natuurlijk materiaal.

Slide 6 - Woordweb

Natuurlijk materiaal
Natuurlijke materialen zijn stoffen die wij kunnen gebruiken en die uit de natuur komen.
Groen = biologische oorsprong
Bruin = geologische oorsprong

Voorbeelden:
  • Steen
  • Hout
  • Botten
  • Klei
  • Zand
  • Katoen
  • Metaalerts

Slide 7 - Tekstslide

Wat betekent grondstoffen?

Slide 8 - Woordweb

Grondstoffen
Grondstoffen zijn natuurlijke materialen die je nodig hebt voor het maken van stoffen of producten.

Zo heb je ijzererts nodig om ijzer te maken.
Zo heb je klei nodig om baksteen te maken.

Veel biologische materialen zijn hernieuwbaar, zoals gewassen en hout, ze zijn onuitputtelijk.
Veel geologische materialen zijn wel uitputbaar, denk aan aardolie en ijzererts.

Slide 9 - Tekstslide

Wat zijn synthetische materialen?

Slide 10 - Woordweb

Synthetische materialen
Synthetische materialen zijn materialen die niet in de natuur zitten, maar door mensen worden gemaakt.
Het maken van ijzer uit ijzererts, maakt ijzer een synthetisch materiaal.

Een ander goed voorbeeld zijn kunststoffen. Beter bekend als plastics, je kan ze overal vinden, in je mobiel, in je auto, in je bed, in je water.
Kunststoffen worden gemaakt van aardolie of van planten, dan worden het bioplastics genoemd.

Slide 11 - Tekstslide

Composiet
Wanneer je meerdere materialen met elkaar mixt om betere eigenschappen te krijgen, noem je dat een composiet.

Een composiet krijgt dan andere stofeigenschappen.

Slide 12 - Tekstslide

Stofeigenschappen
  • Waarnemingen kan je doen door middel van stofeigenschappen.

  • Elke stof verschilt van elkaar.

  • Stoffen hebben andere kenmerken van elkaar.

  • Dit noemen we stofeigenschappen.






Slide 13 - Tekstslide

Bedenk zelf wat mogelijke stofeigenschappen kunnen zijn.

Slide 14 - Woordweb

Smaak
Stoffen verschillen van elkaar omdat ze anders smaken.





!!!LET OP!!!: De meeste stoffen tijdens natuur- en scheikunde zijn niet eetbaar.

Slide 15 - Tekstslide

Geur
Stoffen verschillen van elkaar omdat ze anders ruiken.






!!!LET OP!!!: Ruik nooit direct aan een stof, wuif altijd eerst met je hand er overheen.

Slide 16 - Tekstslide

Kleur
Stoffen hebben vaak andere kleuren.

Slide 17 - Tekstslide

Fase bij kamertemperatuur
Een stof kan 3 fases hebben:
  • Vast
  • Vloeibaar
  • Gas

Slide 18 - Tekstslide

Oplosbaarheid in water
Niet elke stof lost even goed op in water.

Hydrofiele stoffen = lossen goed op in water
Hydrofobe stoffen = lossen slecht op in water

Slide 19 - Tekstslide

Elektrische geleiding
Sommige stoffen geleiden stroom goed (het laat stroom goed er doorheen gaan)

  • Metalen geleiden stroom goed
  • Kunststoffen geleiden stroom niet
  • Meetinstrument = stroommeter

Slide 20 - Tekstslide

Smeltpunt en kookpunt
Verschillende vaste stoffen smelten bij verschillende temperaturen. (smeltpunt)
  • water: smeltpunt = 0 °C
  • ijzer: smeltpunt = 1538 °C

Verschillende vloeistoffen verdampen bij verschillende temperaturen (kookpunt)
  • water: kookpunt = 100 °C
  • ijzer: kookpunt = 2862 °C

Meetinstrument = speciale thermometer


Slide 21 - Tekstslide

Benoem stofeigenschappen van de volgende stof:

Slide 22 - Woordweb

Benoem stofeigenschappen van de volgende stof:

Slide 23 - Woordweb

Benoem stofeigenschappen van de volgende stof:

Slide 24 - Woordweb

Dichtheid
Dichtheid: het gewicht van een stof in gram per kubieke centimeter.

Oftewel: als je een kubieke centimeter van 2 verschillende stoffen pakt, zullen deze stoffen een ander gewicht hebben.

Voorbeeld:
Dichtheid veer: 0,05 g/cm³
Dichtheid lood: 11,35 g/cm³

1 cm³ veren is dus lichter dan 1 cm³ lood


Slide 25 - Tekstslide

Hoe bepaal je de dichtheid van bijvoorbeeld lood?

Slide 26 - Tekstslide

Rekenen met dichtheid
  • Massa altijd in gram
  • Volume altijd in kubieke centimeter of mL
  • De dichtheid altijd in g/cm³ (of g/mL)

Voorbeeld:
Een stukje metaal weegt 245 gram en heeft een volume van 36 cm³, bereken de dichtheid in g/cm³.

Formule: ρ = m/V
m = 245 g
V = 36 cm³
ρ = m/V = 245/36 = 6,81 g/cm³


Slide 27 - Tekstslide

Bart vindt tijdens zijn wandeling naar huis een vreemd stukje metaal. Hij neemt het mee naar huis en onderzoekt daar wat voor metaal het is. Hij weegt het eerst, de weegschaal geeft aan dat het stukje metaal 45 gram weegt. Daarna gebruikt hij de onderdompelmethode om uit te vinden wat het volume van het metaal is. Hieruit blijkt dat het metaal een volume heeft van 2,33 cm³.
Bereken de dichtheid van dit metaal.
Formule:
ρ=Vm

Slide 28 - Open vraag

Oefeningen
Ga aan de slag met de volgende oefeningen:

Havo:
Hoofdstuk 1 Paragraaf 1:
1 t/m 5 + 8 + 9

Vwo:
Hoofdstuk 1 Paragraaf 1:
1 t/m 6 + 9

Slide 29 - Tekstslide

Welke leerdoelen beheers je?
Klik op de link, deze opent weer de check. Vul nu de laatste slide in:

Slide 30 - Tekstslide