TC A2 thema 3 herh

TaalCompleet A2 - Thema 3
Wat weet je nog?
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

TaalCompleet A2 - Thema 3
Wat weet je nog?

Slide 1 - Tekstslide

3.2 want, omdat, als
Omdat/want:
Na omdat en als komt een bijzin. Wie of wat komt op de eerste plaats.

Ik ga vandaag niet sporten, omdat ik moe ben.
Ik ga vandaag niet sporten, want ik ben moe.

Als: 
Met als vertel je wanneer iets gebeurt. 
Ik ga uit bed, als mijn wekker gaat.
Mijn vader wordt boos, als ik te laat kom.

Slide 2 - Tekstslide

Ik koop een boek, ......... ik van lezen houd.
A
want
B
omdat

Slide 3 - Quizvraag

Mijn dochter is moe, .......... ze is ziek.
A
want
B
omdat

Slide 4 - Quizvraag

Ahmed is trots op zijn rapport, ............ hij goede cijfers heeft gehaald.
A
want
B
omdat
C
als

Slide 5 - Quizvraag

Ik ga slapen, .......... ik moe ben.
A
want
B
omdat

Slide 6 - Quizvraag

Mijn moeder belt mij, ............. ze mij wil spreken.
A
omdat
B
want

Slide 7 - Quizvraag

We halen de trein, ........... we snel fietsen.
A
want
B
als

Slide 8 - Quizvraag

Wat is het meervoud van auto?

Slide 9 - Open vraag

Wat is het meervoud van druif?

Slide 10 - Open vraag

Wat is het meervoud van opa?

Slide 11 - Open vraag

Wat is het meervoud van cursist?

Slide 12 - Open vraag

Wat is het meervoud van cijfer?

Slide 13 - Open vraag

Maak de zin af:
Ik leer Nederlands want....

Slide 14 - Open vraag

Ali is niet op school. De docent vraagt of...........

Slide 15 - Open vraag

Aan het eind van de les zegt de docent dat.........

Slide 16 - Open vraag

3.4 ...om te...
Na om .... te schrijf je het hele werkwoord. Het hele werkwoord staat op de laatste plaats.
Asriël gaat naar school om te leren.
Ik ga naar de bakker om brood te kopen.

Stelt iemand een vraag met waarvoor? Dan kun je antwoord geven met om ... te.
Waarvoor ga je naar school?   Om Nederlands te leren.
Waarvoor gebruik je je pen? Om te schrijven.

Slide 17 - Tekstslide

Maak de zin af (gebruik om ... te):
Selime gaat naar het park om .......

Slide 18 - Open vraag

Maak de zin af (gebruik om ... te):
Boussif gaat naar de bakker om..................

Slide 19 - Open vraag

Maak de zin af (gebruik om ... te):
Sadiye wil brood eten. Zij pakt een mes om...........

Slide 20 - Open vraag

Welke zin is goed?
schoonmaken
A
Nurgul schoonmaakt de keuken.
B
Nurgul schoon de keuken maakt.
C
Nurgul de keuken schoonmaken.
D
Nurgul maakt de keuken de schoon.

Slide 21 - Quizvraag

Welke zin is goed?
uitleggen
A
De docent uitlegt de opdracht.
B
De docent legt de opdracht uit.
C
De docent legt uit de opdracht.
D
De docent uitleggen de opdracht.

Slide 22 - Quizvraag

Welke zin is goed?
weggaan
A
De studenten gaan snel weg.
B
De studenten weggaan snel.
C
De studenten snel weggaan.
D
De studenten weg snel gaan.

Slide 23 - Quizvraag

Maak een goede zin met de woorden.
Gebruik de tegenwoordige tijd
Ik...…..............................................(uitnodigen- mijn familie)

Slide 24 - Open vraag

Maak een goede zin met de woorden.
Gebruik de tegenwoordige tijd
Wanneer....................................... (gaan-afspreken)

Slide 25 - Open vraag