Herhaling H5 & 6

H5 'Mensen en regels'


cursus 5.1 'Doen wat gezegd wordt.'


Tijdvak 3: Monniken en ridders (500-1000)

Periode 3: Middeleeuwen

(500-1500)

1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
Mens & MaatschappijMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 33 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

H5 'Mensen en regels'


cursus 5.1 'Doen wat gezegd wordt.'


Tijdvak 3: Monniken en ridders (500-1000)

Periode 3: Middeleeuwen

(500-1500)

Slide 1 - Tekstslide

Planning

  • Mededeling 
  • H5 & 6 herhalen
  • Aan de slag!


Slide 2 - Tekstslide

Mededeling 
Do groep B: Hw controle + nakijken & uitleg PO H6 

Ma groep A Toets
Groep A: toets (+hw controle)
Groep B: PO h6 (thuis)
Do groep B Toets 
Groep B: toets 
Groep A: PO h6 (thuis)

Slide 3 - Tekstslide

Lesdoelen 5.1
  • Je kunt uitleggen welke 3 bestuurslagen er zijn.


  • Je kunt uitleggen hoe in een democratie het bestuur gekozen wordt.


  • Je kunt uitleggen hoe een wet wordt gemaakt en aangenomen.



Slide 4 - Tekstslide

Regels, wetten en sancties
  • Regel: afspraak over wat wel en niet mag.

  • Wet: regel van de overheid waaraan alle mensen zich moeten houden.

  • Sanctie: een soort straf: boete, taakstraf of een gevangenisstraf. 

Slide 5 - Tekstslide

Macht en invloed
  • Invloed: Als je het idee of gedrag van iemand overneemt dan heeft die persoon invloed op jou. 

  • Macht: Je moet doen wat anderen zeggen (trainer / ouders / school). 

Slide 6 - Tekstslide

Bestuurders
  • Belangrijkste bestuurder van Nederland (helpt mee het gebied te besturen): De koning 
 
3 bestuurslagen:
  • Gemeentebesturen. Hoofd van de gemeente: Burgemeester 
  • Provinciebesturen. Hoofd van de provincie: Commissaris van de Koning 
  • Landsbestuur. Hoofd van de regering: Minister-President 

Samen noemen we ze de overheid.

Slide 7 - Tekstslide

Democratie
  • Democratie: Het volk mag mee beslissen over het bestuur van een land door verkiezingen.

  • Tweede Kamer: Groep van 150 mensen die is gekozen door het volk. Dit zijn de volksvertegenwoordigers.

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

De regering
De regering bestaat uit:
  • De minister-president: geeft leiding aan de ministers 
  • De ministers: houden zich bezig met een bepaald onderwerp, bij. onderwijs 
  • De staatssecretarissen: ondersteunen een minister. Ze zijn een soort onderministers 

Onder leiding van de minister-president worden allerlei belangrijke beslissingen genomen.

Slide 10 - Tekstslide

Lesdoelen 5.2
  • Je kunt uitleggen waarom Karel de Grote zijn Rijk verdeelde in graafschappen.


  • Je kunt uitleggen waar Willibrord voor gezorgd heeft in Nederland.


  • Je weet welke 3 groepen er in de tijd van de monniken en ridders bestonden.


  • Je kunt de 4 plichten van de horigen noemen.







Slide 11 - Tekstslide

3 groepen
Als je in de tijd van monniken en ridders leefde hoorde je bij een van de 3 groepen:
  1. Edelen (de mensen van adel: graven, koningen e.d.)
  2. Geestelijken (de mensen van de kerk: monniken, priesters)
  3. Boeren en horigen

Groep 1 en 2 was maar een klein deel van de bevolking.

Slide 12 - Tekstslide

Edelen 
Omdat het rijk van Karel te groot is, verdeelt hij zijn rijk in graafschappen. 
De baas hiervan is een graaf. Hij heeft 2 taken:
  • bijstaan met raad. (besturen graafschap en advies geven)
  • bijstaan met daad. (zorgen voor ridders/soldaten)

Graven zijn van adel en worden edelen genoemd.
 

Slide 13 - Tekstslide

Geestelijken
Geestelijken: mensen die de hele dag met hun geloof bezig zijn.
2 soorten geestelijken: 
  • Priesters (werken in de kerk en preken op zondag) 

  • Monniken (mannen) en nonnen (vrouwen). Ze leven afgezonderd in een klooster en werken en bidden de hele dag).

Slide 14 - Tekstslide

Willibrord
  • Hij leefde rond het jaar 730 in Nederland. 

  • In de tijd van Willibrord geloofden veel mensen in verschillende goden. 

  • Vanuit Utrecht reisde hij door Nederland om de mensen over Jezus Christus te vertellen.  

  • Willibrord bekeerde veel mensen in Nederland tot het christendom. 

Slide 15 - Tekstslide

Heren en horigen
Horigen: boeren die weinig vrijheid kenden en ‘hoorden’ bij het land.

Horigen hadden 4 plichten:
  1. Mochten het land van hun heer niet verlaten; 
  2. Een deel van de oogst afstaan als belasting; 
  3. Op feestdagen extra geschenken geven; 
  4. Allerlei klusjes doen voor hun heer. 

In ruil hiervoor kregen ze bescherming tegen gevaar. Dit was hun recht.
.

Slide 16 - Tekstslide

Lesdoelen 5.3
  • Je kunt uitleggen wie Mohammed is. 

  • Je kunt 2 voorbeelden noemen van de Arabische cultuur. 

  • Je kunt een voorbeeld noemen van een vreedzaam contact en een vijandig contact tussen christenen en moslims. 

Slide 17 - Tekstslide

Wie was Mohammed
  • Mohammed leefde van 570-632 n. Chr. 

  • Mohammed was een profeet: een boodschapper van God. 

  • Volgens Mohammed was er maar 1 God, Allah. 

  • Hij is de stichter van de godsdienst de Islam 

Slide 18 - Tekstslide

Arabische veroveringen
  • Kalief: opvolger van Mohammed. Zij breidde het Islamitische Rijk verder uit. 
  • Een moslimleger wordt door de grootvader van Karel de Grote, Karel Martel, verslagen bij de Franse stad Potiers. Hierdoor bleef Europa christelijk. 

Slide 19 - Tekstslide

Arabische cultuur
  • Alle mensen in de Arabische wereld spraken en schreven Arabisch en overal golden dezelfde wetten en islamitische regels. Ook werden er overal moskeeën gebouwd.
  • Mensen die in meerdere goden geloofden moesten zich bekeren tot de Islam. 
  • Christenen en Joden mochten hun geloof behouden, omdat ze ook in 1 God geloofden. 

Slide 20 - Tekstslide

Contact tussen christenen en molsims
  • Vreedzaam contact: Handel




  • Vijandig contact: Oorlog, kruistochten: gewapende tocht van christelijke soldaten die Jeruzalem wilden veroveren.

Slide 21 - Tekstslide

H6 'Leven in een stad'


cursus 6.2 'Het ontstaan van steden'



Tijdvak 4:

Tijd van steden en staten

Slide 22 - Tekstslide

Lesdoelen 6.2
  • Je kunt één verbetering in de landbouw noemen die zorgde voor een grotere opbrengst rond het jaar 1000.
  • Je kunt uitleggen waarom niet iedereen meer boer hoefde te zijn.
  • Je kunt uitleggen hoe steden ontstonden in Nederland rond het jaar 1000.

Slide 23 - Tekstslide

Groei

Rond het jaar duizend gingen de boeren op een andere manier het land bewerken:

  • Ze gebruikten een betere ploeg. 
  • Ze gingen in plaats van 1/2 deel van het land, 2/3 deel van het land gebruiken.


Gevolg: er was meer dan de boeren zelf nodig hadden. Wat ze over hadden verkochten ze op de markt.

Slide 24 - Tekstslide

Ambachtslieden
  • Ambachtslieden: mensen die producten maken met hun handen en gereedschap.


  • Ambachtslieden gingen wonen op plekken waar veel mensen kwamen.


  • Zo ontstonden marktplaatsen

Slide 25 - Tekstslide

Steden

Ontstaan steden:

  • Mensen gingen dicht bij elkaar wonen, want dat was veiliger.
  • Handelaren en ambachtslieden gingen daarom in de buurt van een markt wonen.
  • Om het nog veiliger te maken bouwden ze  een muur en een gracht om de marktplaats heen.
  • Dan heb je een echte stad.

Slide 26 - Tekstslide

De stad Amersfoort met in het midden de marktplaats.

  • Handelaren en ambachtslieden gingen rond de marktplaats wonen omdat het veiliger is om met meer mensen bij elkaar te wonen.

  • De stadsmuren en grachten volgden al snel.

Slide 27 - Tekstslide

Lesdoelen 6.3
  • Je kunt beschrijven  hoe een middeleeuwste straat er uit

     zag.


  • Je kunt uitleggen wat een landbouwstedelijke samenleving

     is en hoe dat is ontstaan.


  • Je weet wat centralisatie betekent.



Slide 28 - Tekstslide

Leven in de stad
  • Er was gebrek aan hygiëne.


  •  Het gevaar voor brand was groot.


  •  Als je als horige 1 jaar en 1 dag in de stad woonde, werd je een vrij man en burger.

Slide 29 - Tekstslide

Stad en platteland

2 belangrijke veranderingen in de tijd van steden en staten:

  •  Van ruilhandel naar betalen met geld.


  •  Van een landbouwsamenleving naar een landbouwstedelijke samenleving.

Slide 30 - Tekstslide

Edelen en steden
  •  De edelen hadden geld nodig voor ridders en kastelen.
  •  Edelen verkochten rechten aan steden voor geld.
  •  Steden mochten hierdoor steeds meer zelf beslissen.
  •  Steden kregen hun eigen bestuur: de schout en de schepenen.

Slide 31 - Tekstslide

Machtige koningen
  • Centralisatie: een gebied wordt steeds meer bestuurd vanuit één     centrale plaats.


  • Vanaf 1300 verliezen edelen de macht, de koningen krijgen meer macht.

Slide 32 - Tekstslide

Aan de slag!
Maak:
  • p. 84 opdracht 1 t/m 10
  • p. 128 opdracht 4 t/m 9

tips:
  • Samenvatting p. 82 & 126 
  • Begrippen p. 83 & 127
  • Leerdoelen!!
Huiswerk controle
  • H5.1, 5.2 & 5.3 
  • H6.2
  • Test jezelf H5
  • Test jezelf H6

Slide 33 - Tekstslide