In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 40 min
Onderdelen in deze les
Lesplanning
Terugkoppelen vorige les - huiswerk
Nakijken
Lesdoel
Nieuwe theorie
Zelfstandig werken
Slide 1 - Tekstslide
Huiswerk
Lees tekst 1 op blz. 158 (Gamen is (ook) goed voor je)
3 woorden opschrijven
Betekenis opzoeken
Opdracht 2 maken op blz. 161
Slide 2 - Tekstslide
3 woorden uit tekst 1
Slide 3 - Woordweb
Lesdoel
Aan het einde van de les weet je wat een tekstverband is.
Aan het einde van de tekst weet je wat een signaalwoord is.
Aan het einde van de les kun je 2 tekstverbanden opnoemen.
Slide 4 - Tekstslide
Wat is een tekstverband? Haal de woorden uit elkaar.
Slide 5 - Open vraag
Tekstverband
Het verband tussen zinnen en alinea's. Ze geven aan wat de zinnen of alinea's met elkaar te maken hebben.
Tekstverbanden worden aangegeven met signaalwoorden.
Slide 6 - Tekstslide
Wat is een signaalwoord
Wat zijn signaalwoorden?
A
Woorden die verbanden tussen zinnen leggen
B
Woorden die zelfstandig een betekenis hebben
C
Woorden die iets zeggen over het zelfstandignaamwoord
D
Woorden die extra informatie geven
Slide 7 - Quizvraag
Maak een zin met daarin een opsomming.
Slide 8 - Open vraag
Opsomming
Na elkaar opnoemen van een aantal punten/onderdelen
Signaalwoorden: ten eerste, ten tweede, tot slot, en, vervolgens, ook
Vandaag volg ik Nederlands, wiskunde, gym en ook PIE/BWI.
Slide 9 - Tekstslide
Wat is/zijn de signaalwoorden: Voetballen heeft veel voordelen. Ten eerste is het een goedkope sport. Je kunt het ook lekker buiten doen. Ten slotte kan het op elk moment.
Slide 10 - Open vraag
Wat zijn tegenstellingen?
A
woorden die een argument versterken
B
woorden die je niet kent
C
woorden die ongeveer hetzelfde betekenen
D
woorden die elkaars tegenovergestelde zijn
Slide 11 - Quizvraag
Tegenstelling
Woorden die elkaars tegenovergestelde zijn, noem je een tegenstelling.
Signaalwoorden als:
echter, toch, maar, daarentegen en hoewel
helpen om een tegenstelling te vinden in de zin.
Slide 12 - Tekstslide
Tegenstelling
Voorbeeld: De weerman vertelde dat het vandaag mooi weer zou worden, maar het regende pijpenstelen.
Aan welk signaalwoord kan je de tegenstelling herkennen?
Slide 13 - Tekstslide
Maak nu een zin met daarin een tegenstelling en geef aan wat het signaalwoord is.
Slide 14 - Open vraag
Wat heb je geleerd vandaag? Waar zou je nog meer aandacht aan willen besteden?
Slide 15 - Open vraag
Wat ga je doen?
Maak 3 nieuwe zinnen waaruit blijkt dat je de betekenis van de woorden kent.