H.27 en 28

Les 27: functies van een alinea
timer
10:00
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Les 27: functies van een alinea
timer
10:00

Slide 1 - Tekstslide

Even ophalen:
Wat is de functie van een inleiding?

Slide 2 - Open vraag

De functie van een inleiding
- Lezer nieuwsgierig maken door:
* reden geven waarom hij/zij de tekst schrijft.
* alvast een voorbeeld te geven
* de opbouw van de tekst te geven
* zijn/haar mening verwoorden
* alvast de belangrijkste informatie geven

Slide 3 - Tekstslide

Even opfrissen:
wat is de functie van de kern van een tekst?

Slide 4 - Open vraag

Kern van de tekst
bestaat uit meerdere alinea's die verband met elkaar hebben.De verbanden kunnen zijn:
opsomming, voorbeeld, tegelstelling, doel-middel, vraag - antwoord, oorzaak-gevolg, mening of een argument. 

Slide 5 - Tekstslide

even opfrissen:
wat is de functie van het slot van een tekst?

Slide 6 - Open vraag

De functie van het slot
Het slot kan verschillende functies hebben, namelijk: 
- een samenvatting geven van de tekst
- een conclusie trekken
- een vraag stellen
- een verwachting voor de toekomst uitspreken

Slide 7 - Tekstslide

Les 28: woordspeling en beeldspraak

Slide 8 - Tekstslide

Woordspeling
- Je op het verkeerde been zetten en je laten nadenken.
- Humoristisch

Slide 9 - Tekstslide

Woordspeling
- Gebruik van woorden met een dubbele betekenis
De duiker was diep gezonken.
(diep zinken = ....)
- Het aanpassen van woorden of  letters
Iedereen heeft recht op mijn mening.
Het is eigenlijk: iedereen heeft recht op zijn mening
Betekenis hier: je bent eigenlijk een beetje arrogant als jij iedereen jouw mening wil opdringen. 

Slide 10 - Tekstslide

Beeldspraak 
- Bij beeldspraak gebruik je woorden in een
   figuurlijke betekenis --> je gebruikt een beeld.
- Er is sprake van een overeenkomst tussen object en het beeld
- Goede beeldspraak maakt een (gesproken) tekst mooier,
   duidelijker en krachtiger.

Slide 11 - Tekstslide

Beeldspraak
LETTERLIJK                                                               FIGUURLIJK

Slide 12 - Tekstslide

BEELDSPRAAK
  • VERGELIJKING
  • METAFOOR
  • PERSONIFICATIE

Slide 13 - Tekstslide

VERGELIJKING
WERKELIJKHEID (OBJECT)                BEELD

Raoul voelt zich als een vis in het water
Hij heeft een hart van goud
Je kamer lijkt wel een zwijnenstal
Ze is een schat van een meid.

Slide 14 - Tekstslide

Vergelijking

Bij een vergelijking hoort meestal het woordje ALS of LIJKT.


Lees: ZOALS --> IS NET

Zo ziek als een hond.

Je lijkt wel een verzopen hond.

Wat een vuile hond, ben jij!

Slide 15 - Tekstslide

Je kamer ziet eruit ALS
.....een zwijnenstal.

Slide 16 - Tekstslide

Bij een vergelijking heb je....
A
een object (de werkelijkheid) en een subject (beeld)
B
alleen maar een beeld
C
een kenmerk van een persoon op een levenloos ding

Slide 17 - Quizvraag

Metafoor
  • Bij het metafoor vallen het object en het beeld samen.
  • Je vervangt het object helemaal door het beeld


Bijvoorbeeld:

- DIE ZWIJNENSTAL moet je eerst opruimen.          

- DIE KLEUTER zit in 5 VWO.

Metaforen komen vaak voor in spreekwoorden

Slide 18 - Tekstslide

Metafoor
Het object/ de werkelijkheid wordt helemaal vervangen door het beeld. Het is er nog wel, maar wordt niet genoemd. Je moet het figuurlijk zien.

Het schip der woestijn (kameel)
Een tsunami van nieuwe voorschriften (een enorme berg)
Een vruchtbare vergadering (een vergadering met resultaat)
Zij is een spin in het web  (zij heeft veel contacten)

Slide 19 - Tekstslide

Ruim die.....
(werkelijkheid??)
zwijnenstal eens op!
(beeld!!)

Slide 20 - Tekstslide

Bij een metafoor heb je....
A
Alleen maar een beeld
B
Een beeld en de werkelijkheid
C
altijd het woordje ALS
D
HUH? watte? weet het niet meer...

Slide 21 - Quizvraag

Personificatie
  • Je geeft een voorwerp, plant, dier of abstract begrip (liefde, verdriet) menselijke eigenschappen


Bijvoorbeeld:

- De zon doet zijn best tevoorschijn te komen

- Die kozijnen schreeuwen om een verfbeurt.

Slide 22 - Tekstslide

Personificatie

Met een personificatie stel je een levenloos ding voor als een persoon, je kent menselijke eigenschappen toe aan een ' dood'  ding.  Bijvoorbeeld:

 

De zon streelde onze wangen

Het gevaar loerde op elke hoek van de straat
Schreeuwende kleuren
Papier is geduldig

Zuchtend en kreunend kwam mijn auto tot stilstand

Slide 23 - Tekstslide

Even oefenen

Slide 24 - Tekstslide

De wind huilt...
A
metafoor
B
personificatie
C
vergelijking

Slide 25 - Quizvraag

de samenleving is ziek
A
is een metafoor
B
is een vergelijking
C
is een personificatie

Slide 26 - Quizvraag

''sterren op het ijs''! laten we kijken!
A
vergelijking
B
personificatie
C
metafoor
D
wat anders.....

Slide 27 - Quizvraag

Hij is zo sterk als een beer.
A
metafoor
B
vergelijking met als
C
personificatie
D
vergelijking zonder als

Slide 28 - Quizvraag

Het opvangkamp bood de vluchtelingen een veilige haven.
A
metafoor
B
vergelijking met als
C
personificatie
D
vergelijking zonder als

Slide 29 - Quizvraag

Leon, een boom van een vent, sloeg de inbreker neer.
A
metafoor
B
vergelijking met als
C
personificatie
D
vergelijking zonder als

Slide 30 - Quizvraag

Als de kat van huis is, dansen de muizen op tafel.
A
metafoor
B
vergelijking met als
C
personificatie
D
vergelijking zonder als

Slide 31 - Quizvraag

De kerktoren kijkt uit over de hele stad.
A
metafoor
B
vergelijking met als
C
personificatie
D
vergelijking zonder als

Slide 32 - Quizvraag

Esmeralda is een draak van een vrouw.
A
metafoor
B
vergelijking met als
C
personificatie
D
vergelijking zonder als

Slide 33 - Quizvraag

De zon lachte hem stralend toe.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
D
vergelijking zonder als

Slide 34 - Quizvraag

De minister-president staat aan het roer van de regering.
A
metafoor
B
vergelijking met als
C
personificatie
D
vergelijking zonder als

Slide 35 - Quizvraag

Huiswerk:
H.27: maken 1 t/m 10
H.28: maken 1 t/m 13

Slide 36 - Tekstslide