Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
Les 12 economie
Welkom
Les 12
Economie
vmbo-tl
1 / 30
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Economie
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 4
In deze les zitten
30 slides
, met
tekstslides
.
Lesduur is:
90 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Welkom
Les 12
Economie
vmbo-tl
Slide 1 - Tekstslide
Planning
Startopdracht
lesdoelen
uitleg
lesdoelen controleren
Slide 2 - Tekstslide
Startopdracht
Pak je spullen (boek, schrift, pen en rekenmachine)
Doe je telefoon in je tas en je tas van tafel.
Maak de puzzel
Slide 3 - Tekstslide
Antwoorden
Slide 4 - Tekstslide
Lesdoelen
Aan het einde van de les weet je wat je nog lastig vindt.
Aan het einde van de les weet je welke oefeningen jij kan maken om je goed voor te bereiden op de toets.
Slide 5 - Tekstslide
Regels tijdens deze les
Je maakt aantekening/je schrijft mee
Als je een vraag hebt steek je jouw hand op
Je telefoon is in jouw tas en de tas is van tafel
We laten elkaar uitpraten
Je let op en kan controle vragen van de docent beantwoorden
Er zijn geen domme vragen
Slide 6 - Tekstslide
Hoofdstuk 1
Primaire en secundaire behoeften
Opdracht 3 en 4 blz 11
Schaars
= Er zijn middelen opgeofferd om het product te maken
Opdracht 5 t/m 8 blz 11
Slide 7 - Tekstslide
Hoofdstuk 1
Opdracht 14 t/m 16 blz. 13
Opdracht 8 en 9 blz. 28
Marketingmix
= P's - hoe worden deze ingezet?
Productbeleid
Prijsbeleid
plaatsbeleid
promotiebeleid
persoonsbeleid
presentatiebeleid
Slide 8 - Tekstslide
Hoofdstuk 1
Opdracht 18 t/m 22 blz. 14
Opdracht 10 en 11 blz. 29
Welvaart
geeft aan hoeveel
behoeften
iemand kan bevredigen.
Hoe meer behoeften je kunt bevredigen hoe hoger je welvaart
Normaal gesproken dus hoe meer geld en tijd (middelen) hoe hoger de welvaart.
Slide 9 - Tekstslide
Inkomensvormen
Je had al drie vormen van inkomen geleerd:
Inkomen uit arbeid (loon, salaris);
Inkomen uit bezit (rente, huur, pacht);
Overdrachtsinkomen (uitkering, zakgeld, kinderbijslag).
Inkomen uit arbeid en bezit lever je een tegenprestatie voor. Voor een inkomensoverdracht lever je geen tegenprestatie.
Alle inkomens van iedereen bij elkaar opgeteld noem je het
nationaal inkomen
.
Slide 10 - Tekstslide
De personele inkomensverdeling
Slide 11 - Tekstslide
Hoeveel % van het inkomen, verdient 60% van de bevolking?
Slide 12 - Tekstslide
Personele inkomensverdeling
De verdeling van het totale inkomen over de inwoners. Niet iedereen verdient evenveel geld.
Opdracht 25, 27 en 28 blz. 17
Opdracht 9, 10 en 11 blz. 37
Slide 13 - Tekstslide
Hoofdstuk 1
Reële verandering in %
= nominale verandering in % - inflatie in %
Opdracht 32, 33, 34 en 35 blz. 19
Koopkracht
Hoogte van het inkomen
Hoogte van de prijzen
Nominaal
inkomen
= inkomen in euro's
Reëel inkomen
= er wordt rekening gehouden met inflatie
Slide 14 - Tekstslide
Waarom indexcijfers?
je ziet sneller hoe groot de verschillen tussen periodes zijn
je kunt makkelijker vergelijken
je hebt duidelijk waarmee je vergelijkt
Slide 15 - Tekstslide
Indexcijfer berekenen
Het jaar waar je vanuit gaat is het
BASISJAAR (100)
indexcijfer = (gevraagde getal : getal in basisjaar)x 100
VOORBEELD:
De prijs van een t-shirt was in 2010 € 12,50 (basisjaar) en in 2015 € 14,75. Bereken het indexcijfer van 2015.
>> € 14,75 : € 12,50 x 100 = 118 (indexcijfer)
Slide 16 - Tekstslide
vergelijken met een basisperiode:
hier stel je de basisperiode op 100 en vergelijkt
de andere periodes met dit getal.
Groter dan 100 = stijging;
lager dan 100 = een daling
Slide 17 - Tekstslide
CPI (1)
Slide 18 - Tekstslide
CPI (samengesteld
ongewogen)
Slide 19 - Tekstslide
CPI (samengesteld
gewogen
)
Slide 20 - Tekstslide
Voorbeeld
2013 → 2014
Nominaal inkomen + 2,4%
CPI + 2,1%
Reëel inkomen = 2,4% - 2,1% =
0,3%
Opdracht 43,
44
, 45 en 46 blz. 25
Opdracht 10, 12 en 13 blz. 32
Slide 21 - Tekstslide
Rekenen hoofdstuk 1 blz. 32 + 33
% verandering
= (nieuw - oud) / oud x 100 opdracht
1 en 2
Inkomen per hoofd van de bevolking
= bbp/aantal inwoners opdracht 3,4 en 5
Koopkracht
(reële loon verandering) = % loonstijging - % inflatie
Opdracht
6, 7, 8 en 9
Indexcijfer
= nieuw getal / getal in basisjaar x 100 opdracht
10
% verandering
= indexcijfer - 100 opdracht
12 en 13
Slide 22 - Tekstslide
Hoofdstuk 2
Samengestelde rente = rentepercentage x (spaarbedrag + bijgeschreven rente)
Opdracht 15, 16,
17
en
18
blz. 47 t/m 48
Enkelvoudige rente
= rente over een bedrag, ontvangen rente wordt hier niet bijgevoegd.
Samengestelde rente
= Rente wordt na elk jaar bijschreven bij het spaartegoed
Slide 23 - Tekstslide
Hoofdstuk 2
Opdracht 19 en 20 blz. 49
Beleggen
= iets kopen omdat je verwacht dat het in waarde stijgt.
dividend
= winstuitkering aan aandeelhouders.
Rente = vaak afhankelijk van het risico
Slide 24 - Tekstslide
Hoofdstuk 2
Opdracht 22, 25, 26 blz. 50 t/m 52
opdracht 13,
21, 24
blz. 61 t/m 63
lenen
= gebruik maken van het geld van iemand anders
Kredietkosten
= meer terugbetalen dan geleend. Rente en andere kosten
Koop op afbetaling
Huurkoop
Lease
Slide 25 - Tekstslide
Hoofdstuk 2
Opdracht 38,
39, 40
opdracht 13,
21, 24
blz. 61 t/m 63
begroting
= overzicht inkomsten en uitgaven
budgetteren
= inkomsten en uitgaven op elkaar afstemmen
Reserveren
= geld sparen voor een grote uitgaven in de toekomst
Slide 26 - Tekstslide
Rekenen blz. 64 en 65
enkelvoudige rente
= bedrag x rente % opdracht 4 en 5
samengestelde rente
= rentepercentage x (spaarbedrag + bijgeschreven rente) opdracht 4 t/m 8
Rentepercentage
= rente/spaartegoed x 100
Kredietkosten
= (maandbedrag x aantal maanden) - lening opdracht
12 , 13
en 14
Reserveren
= benodigde bedrag: aantal maanden opdracht
18 en 19
Slide 27 - Tekstslide
Hoofdstuk 3
Opdracht 2,
3
en 4 blz. 74
Productiefactoren
= alles wat je nodig hebt om iets te produceren
KANO
Kapitaal - rente
Arbeid - loon
Natuur - pacht
ondernemerschap - winst
Slide 28 - Tekstslide
Hoofdstuk 3
Opdracht 5, 6 en
7
blz. 75
Kostprijs per product = variabele kosten pp + vaste kosten pp
Variabele kosten
= inkoopprijs
V
aste kosten
= huur, verzekering, abonnementen
Slide 29 - Tekstslide
Hoofdstuk 3
Opdracht
14,
15 en 16 blz. 79
Omzet
= afzet x verkoopprijs
Brutowinst
= omzet - (inkoopprijs x afzet)
Nettoresultaat of netto winst =
Brutowinst - alle bedrijfskosten of omzet - alle kosten
Altijd zonder BTW
Slide 30 - Tekstslide
Meer lessen zoals deze
1.4 Het boodschappenmandje van het CBS
Augustus 2018
- Les met
42 slides
door
Eieren voor je geld
Economie
Middelbare school
mavo
Leerjaar 4
Eieren voor je geld
Indexcijfers
Januari 2019
- Les met
15 slides
door
Economie voor vmbo
Economie
Middelbare school
mavo
Leerjaar 3
Economie voor vmbo
Rekenen met indexcijfers
Januari 2019
- Les met
21 slides
door
Economie voor vmbo
Economie
Middelbare school
vmbo t, mavo
Leerjaar 3,4
Economie voor vmbo
1.4 Het boodschappenmandje van het CBS
Juni 2019
- Les met
29 slides
Economie
Middelbare school
mavo
Leerjaar 4
H5 - vermogen
September 2022
- Les met
30 slides
Economie
Middelbare school
vwo
Leerjaar 4
Hoofdstuk 1
September 2020
- Les met
40 slides
Economie
Middelbare school
mavo
Leerjaar 4
Jong & Oud (5e) H5. Het huishouden
Oktober 2022
- Les met
34 slides
Economie
Middelbare school
havo
Leerjaar 4
Levensloop hoofdstuk 4 en 5
September 2024
- Les met
25 slides
Economie
Middelbare school
havo
Leerjaar 5