In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 15 min
Onderdelen in deze les
H4 Wat levert productie op
Slide 1 - Tekstslide
Wat is produceren?
A
Het maken van goederen
B
Het verlenen van diensten
C
Het maken van goederen en het verlenen van diensten
D
Producten kopen
Slide 2 - Quizvraag
Achter welke letters staan voorbeelden van bedrijfskosten? Kies de twee juiste antwoorden.
A
inkoop van grondstoffen
B
personeelskosten
C
kosten voor reclame
D
kosten voor de zorgverzekering
Slide 3 - Quizvraag
Wat is arbeidsproductiviteit?
Slide 4 - Open vraag
Een bedrijfskolom is de volgorde van alle bedrijven die nodig zijn om een product te maken?
A
Juist
B
Onjuist
Slide 5 - Quizvraag
Slide 6 - Tekstslide
Hieronder staan de productiefasen voor het maken van aardbeienjam. Zet de nummers ervan in de juiste volgorde. (1) De aardbeien worden gewassen – (2) De jam wordt in potjes gedaan – (3) De aardbeien worden geplukt – (4) Het mengsel wordt gekookt – (5) De aardbeien worden met suiker en bindmiddel gemengd.
Slide 7 - Open vraag
Juist of onjuist? Door automatisering heb je meer personeel nodig.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 8 - Quizvraag
Juist of onjuist? Door automatisering kunnen bedrijven sneller werken.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 9 - Quizvraag
Juist of onjuist? Een handscanner in de supermarkt is een voorbeeld van automatisering.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 10 - Quizvraag
Mensen veroorzaken milieuschade door o.a. afval. Geef nog twee voorbeelden hoe mensen milieuschade veroorzaken.
Slide 11 - Open vraag
Een ander woord voor recycling is hergebruik. De houdt in dat je van afval nieuwe materialen maakt.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 12 - Quizvraag
Je maakt 80 pennen. De totale productiekosten zijn € 60,- Wat zijn de productiekosten voor 1 pen? Rond je antwoord af op 2 decimalen
Slide 13 - Open vraag
Duurzaam ondernemen is wanneer je als ondernemer zo goedkoop mogelijk de producten probeert te maken.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 14 - Quizvraag
Welk van de onderstaande beroepen is het meest kapitaalintensief
A
Docent
B
Verpleegkundige
C
Conciërge
D
Fabrieksmedewerker
Slide 15 - Quizvraag
Als je in loondienst werkt ben je een ondernemer?
A
Juist
B
Onjuist
Slide 16 - Quizvraag
Stelling 1: Een ondernemer zorgt ook voor toegevoegde waarde. Stelling 2: Toegevoegde waarde is de waarde die een ondernemer aan het product toevoegt. Hierdoor wordt de prijs hoger
A
Stelling 1 is juist
B
Stelling 2 is juist
C
Beide stellingen zijn juist
D
Beide stellingen zijn onjuist
Slide 17 - Quizvraag
De afzet (aantal verkochte producten) is 40 stuks. De verkoopprijs is € 4,- Hoeveel bedraagt de omzet (verkoopopbrengst)