spellgramm h3

Persoonsvorm en onderwerp


Persoonsvorm

Tijdproef: Ik had slagroom in de chocolademelk gedaan.

Persoonsvorm = heeft

Onderwerp

Onderwerpsvraag: Wie (of wat) heeft?

Onderwerp = Ik

Ik heb slagroom in de chocolademelk gedaan.
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
Middelbare school

In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Persoonsvorm en onderwerp


Persoonsvorm

Tijdproef: Ik had slagroom in de chocolademelk gedaan.

Persoonsvorm = heeft

Onderwerp

Onderwerpsvraag: Wie (of wat) heeft?

Onderwerp = Ik

Ik heb slagroom in de chocolademelk gedaan.

Slide 1 - Tekstslide

Persoonsvorm en onderwerp


Persoonsvorm

Tijdproef: De luisteraars genoten van het concert

Persoonsvorm = genieten

Onderwerp

Onderwerpsvraag: Wie (of wat) genieten?

Onderwerp = De luisteraars

De luisteraars genieten van het concert

Slide 2 - Tekstslide

SAMENGESTELDE ZINNEN

Wanneer je van twee korte zinnen één lang zin maakt,

dan noem je die zin een samengestelde zin.


VOORBEELD:

Ik loop naar de bakker.       Ik koop een brood.


Ik loop naar de bakker en ik koop een brood.



Het woordje 'en' verbind hier de twee zinnen aan elkaar.

Slide 3 - Tekstslide

SAMENGESTELDE ZINNEN

In iedere zin staat een persoonsvorm. 

Zinnen met twee persoonsvormen noem je

samengestelde zinnen. 


Bij elke persoonsvorm hoort een onderwerp.

In samengestelde zinnen staan dus ook twee onderwerpen.



Slide 4 - Tekstslide

SAMENGESTELDE ZINNEN

Met een verbindingswoord, zoals en, maar, omdat  of want, kun je van twee korte zinnen een samengestelde zin maken:


VOORBEELD:

Kim leest een boek.      Rick leest een stripverhaal.


Kim leest een boek, maar Rick leest een stripverhaal.



Slide 5 - Tekstslide

SAMENGESTELDE ZINNEN

Soms verandert de volgorde van de woorden in het tweede deel van de zin:


VOORBEELD:

Giel zit op basketbal.       Hij houdt van sporten.


Gielt zit op basketbal, omdat hij van sporten houdt.



Slide 6 - Tekstslide

PERSOONSVORM IN SAMENGESTELDE ZINNEN


Je weet nu hoe je de persoonsvormen en onderwerpen kunt vinden in samengestelde zinnen, maar hoe spel je ze goed?



Slide 7 - Tekstslide

PERSOONSVORMEN

IN EEN SAMENGESTELDE ZIN

Zet de zin in een andere tijd:

Je maakt van de tegenwoordige tijd verleden tijd, of andersom. 

De werkwoorden die veranderen, zijn de persoonsvormen.


VOORBEELD:

Lotte denkt dat haar cijfer een voldoende is.


Lotte dacht dat haar cijfer een voldoende was.

Slide 8 - Tekstslide

PERSOONSVORMEN

 IN SAMENGESTELDE ZINNEN

Juist spellen van de persoonsvormen:

- Controleer of het werkwoord een persoonsvorm is

- Kijk of het werkwoord in de tegenwoordige tijd (tt) of in de verleden tijd (vt) staat

- Kijk naar het onderwerp om te zien of de pv enkelvoud (ev) of meervoud (mv) is

- Vul de juiste vorm van het werkwoord in


Slide 9 - Tekstslide

Noteer de juiste vorm van de persoonsvorm:

Het sportshirt (zitten) nog in mijn tas, maar ik (zullen) het zo in de wasmachine stoppen.

Slide 10 - Open vraag

Noteer de juiste vorm van de persoonsvorm:

Toen de brandweer (arriveren), (takelen) de brandweerlieden de vrachtwagen snel uit de sloot.

Slide 11 - Open vraag