Talent - VMBO BK 1 - 2.8 Spelling

1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo, mavoLeerjaar 1,2

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

TALENT - 2.8 SPELLING 
Leerdoelen:
  • Je weet hoe je de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd spelt.
  • Je weet hoe je een komma gebruikt.
  • Je kent acht dicteewoorden.

Slide 2 - Tekstslide

PERSOONSVORM IN DE TEGENWOORDIGE TIJD
De persoonsvorm ziet er in de tegenwoordige tijd zo uit:

enkelvoud stam
ik loop
loop ik
loop jij?
De ik-vorm noemen we de stam van het werkwoord.
EV

Slide 3 - Tekstslide

PERSOONSVORM IN DE TEGENWOORDIGE TIJD
De persoonsvorm ziet er in de tegenwoordige tijd zo uit:

enkelvoud stam + t
jij/u loopt
hij/zij loopt
het loopt

EV

Slide 4 - Tekstslide

PERSOONSVORM IN DE TEGENWOORDIGE TIJD

Meervoud hele werkwoord 
 wij lopen
jullie lopen
zij lopen



mv

Slide 5 - Tekstslide

EVEN OEFENEN
Daar gaan we...

Slide 6 - Tekstslide

Mijn broer (kleden) ..... zich aan.
A
kleed
B
kleedt
C
kleette
D
kleedde

Slide 7 - Quizvraag

Hij (fietsen) ...... naar huis.
A
fietst
B
fietsde
C
fietste
D
fietsten

Slide 8 - Quizvraag

Het publiek ............ voor het doelpunt.
A
juigd
B
juichd
C
juigt
D
juicht

Slide 9 - Quizvraag

Flip ............ eerste bij de wedstrijd.
A
wort
B
word
C
wordt
D
woord

Slide 10 - Quizvraag

Hij (antwoorden) ..... snel.
A
antwoord
B
antwoordt
C
antwoordte
D
antwoortte

Slide 11 - Quizvraag

Boris ........... een nieuwe televisie
A
heb
B
hebt
C
heeft
D
heefdt

Slide 12 - Quizvraag

Ik ........... dat niet leuk.
A
vint
B
vind
C
vindt
D
vond

Slide 13 - Quizvraag

Ella ........... op haar paard.
A
rijt
B
rijd
C
rijdt
D
reed

Slide 14 - Quizvraag

Jij ........... allemaal rondjes
A
draait
B
draaid
C
draaidt
D
draaide

Slide 15 - Quizvraag

Jij ............. nooit het goede antwoord.
A
raad
B
raadt
C
raat
D
raatd

Slide 16 - Quizvraag

LEESTEKENS: DE KOMMA
Leestekens en hoofdletters helpen je bij het lezen van een tekst.

Deze leestekens ken je al: punt, vraagtekens, uitroepteken. 

Ze staan aan het einde van een zin.

Slide 17 - Tekstslide

LEESTEKENS: DE KOMMA
De komma is een leesteken dat in een zin staat. 

De komma is een korte pauze in een zin.

Slide 18 - Tekstslide

LEESTEKENS: DE KOMMA
Je gebruikt een komma:
Tussen de delen van een opsomming

Bijvoorbeeld: Op tafel liggen mijn boeken, mijn mobiele telefoon en mijn sleutels.

Slide 19 - Tekstslide

LEESTEKENS: DE KOMMA
Je gebruikt een komma:
vóór woorden zoals want, maar en omdat.

Bijvoorbeeld: Ik vind wiskunde leuk, want we hebben een grappige leraar.

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Video

DICTEEWOORDEN
accepteren
de alinea
bezorgd
gevoelig
de liniaal
twijfelen
voorbereiden
de vriendschap

Slide 22 - Tekstslide

AAN DE SLAG
Zelfstandig werken:

Opdracht 1 t/m 12
Bladzijde 115 t/m 120

SUCCES!

Slide 23 - Tekstslide