- zorgen ervoor dat de lezer de tekst zo ook beter kan begrijpen.
Slide 6 - Tekstslide
KOMMA ,
Een komma:
- maakt een zin overzichtelijker
- staat op de plaats waar je bij hardop lezen even een rust neemt.
Slide 7 - Tekstslide
KOMMA (1)
- Als pauzeteken in een zin:
Onze hond eet erg veel, toch is hij niet dik.
Slide 8 - Tekstslide
KOMMA (2)
- Tussen de delen van een opsomming
Ik hou van verschillende smaken ijs: chocolade, vanille en bosvruchten.
Slide 9 - Tekstslide
KOMMA (3)
- Tussen twee persoonsvormen
Als je fietsband lek is, moet je ervoor zorgen dat het gemaakt wordt.
Samengestelde zin
Van twee zinnen is één zin gemaakt. Een zin heeft dan twee persoonsvormen (dit leer je in leerjaar 2).
Slide 10 - Tekstslide
KOMMA (4)
- Na de aanhef en afsluiting van een zakelijke brief of e-mail of na een aanspreking:
Geachte heer Jansen,
Met vriendelijke groet,
Johan, doe je de deur even dicht?
Samengestelde zin
Van twee zinnen is één zin gemaakt. Een zin heeft dan twee persoonsvormen (dit leer je in leerjaar 2).
Slide 11 - Tekstslide
DUBBELE PUNT :
Een komma:
- maakt een zin overzichtelijker
- staat op de plaats waar je bij hardop lezen even een rust neemt.
Slide 12 - Tekstslide
DUBBELE PUNT (1)
- Voor een opsomming
Je hebt nodig: een ei, een klontje boter en een snufje zout.
Slide 13 - Tekstslide
DUBBELE PUNT (2)
- In plaats van want of immers (dus voor een uitleg)
Ik ga niet mee naar de film: ik moet huiswerk maken.
Slide 14 - Tekstslide
DUBBELE PUNT (3)
- Voor een gedachte
Ik heb bij mezelf gedacht: ik ga verhuizen naar Breda.
Na een dubbele punt
Na een dubbele punt gebruik je normaal NOOIT een hoofdletter.
Slide 15 - Tekstslide
DUBBELE PUNT (4)
Voor een citaat/de directe rede:
De leraar biologie zei: 'De korenwolf komt alleen in Limburg voor.'
Slide 16 - Tekstslide
AANHALINGSTEKENS '......'
Gebruik je:
- bij een citaat
- bij woorden die extra nadruk hebben
- als iets spottend bedoeld is
- bij zelfbedachte woorden
Slide 17 - Tekstslide
AANHALINGSTEKENS (1)
- Bij een citaat
Brenda vroeg: 'Heeft iemand een oplader te leen? Ik ben die van mij kwijt.'
Na een dubbele punt
Na een dubbele punt gebruik je normaal NOOIT een hoofdletter.
Slide 18 - Tekstslide
AANHALINGSTEKENS (2)
- als het woord extra nadruk krijgt
Brenda zei 'Hallo' tegen mij.
Na een dubbele punt
Na een dubbele punt gebruik je normaal NOOIT een hoofdletter.
Slide 19 - Tekstslide
AANHALINGSTEKENS (3)
- als het woord spottend bedoeld is
Iedereen was 'goed bezig' via Teams.
Na een dubbele punt
Na een dubbele punt gebruik je normaal NOOIT een hoofdletter.
Slide 20 - Tekstslide
AANHALINGSTEKENS (3)
- als het woord zelfbedacht is
Mijn 'moepie' is de allerliefste.
Na een dubbele punt
Na een dubbele punt gebruik je normaal NOOIT een hoofdletter.
Slide 21 - Tekstslide
PUNTKOMMA ;
Gebruik je:
- tussen twee zinnen die sterk met elkaar samenhangen
- als afsluiting van lange opsommingen die onder elkaar staan
Slide 22 - Tekstslide
PUNTKOMMA (1)
- tussen twee hoofdzinnen die sterk met elkaar samenhangen
We hebben een mooie zomer gehad; vooral augustus was heerlijk zonnig.
Na een dubbele punt
Na een dubbele punt gebruik je normaal NOOIT een hoofdletter.
Slide 23 - Tekstslide
PUNTKOMMA (2)
- als afsluiting van lange opsommingen die onder elkaar staan
Na een dubbele punt
Na een dubbele punt gebruik je normaal NOOIT een hoofdletter.
Slide 24 - Tekstslide
Schrijf over. Zet leestekens waar dat moet.
Als het pijn doet geef je maar een gil
Slide 25 - Open vraag
Schrijf over. Zet leestekens waar dat moet. Levi wil je die bak met pennen potloden en stiften aangeven
Slide 26 - Open vraag
‘Sara zei:‘ Ik heb een super vakantie gehad!
A
Goed
B
Fout
Slide 27 - Quizvraag
Fernando vroeg: ‘Wil je de suiker aangeven?’
A
Goed
B
Fout
Slide 28 - Quizvraag
Marly zei tegen Waldo: ‘Ik kan je niet vinden.’
A
Goed
B
Fout
Slide 29 - Quizvraag
Het jongetje vroeg aan zijn moeder: ‘Zijn we er bijna’?
A
Goed
B
Fout
Slide 30 - Quizvraag
Thomas zei ‘Daar heb ik geen zin in.’
A
Goed
B
Fout
Slide 31 - Quizvraag
Mike vroeg Vera heb je de toets goed gemaakt?
De bovenstaande zin kan met leestekens op twee manieren worden opgeschreven:
Wat wordt dan het verschil in de betekenis?
Slide 32 - Tekstslide
Mike vroeg Vera heb je de toets goed gemaakt?
Degene die de vraag stelt verschilt.
1 = Mike vroeg: ‘Vera, heb je de toets goed gemaakt?’ Dan vraagt Mike iets aan Vera. 2 = ‘Mike,’ vroeg Vera ‘heb je de toets goed gemaakt?’ Dan vraagt Vera iets aan Mike.
Slide 33 - Tekstslide
Slide 34 - Tekstslide
Slide 35 - Tekstslide
Slide 36 - Tekstslide
Slide 37 - Tekstslide
Let op: geen hoofdletter
's Hertogenbosch - 't Regent
22 leerlingen - 80% van de bevolking
Windstreken: Het zuiden van het land
Samenstelling van feestdagen: kerstkaart
Seizoenen, dagen en maanden
Slide 38 - Tekstslide
Alle feestdagen krijgen een hoofdletter.
Dus: Eerste Kerstdag, Tweede Pinksterdag, Hemelvaartsdag, Nieuwjaarsdag.
Let op: het is 'oudjaar'.
Samenstellingen van feestdagen zijn met een kleine letter.
Dus: kerstboom, paashaas, oudjaarslot.
Slide 39 - Tekstslide
Welke zin is goed?
A
Wij kamperen op camping Het Kompas.
B
Wij kamperen op camping het Kompas.
C
Wij kamperen op camping het kompas.
D
Wij kamperen op camping Het kompas.
Slide 40 - Quizvraag
Welke zin is goed?
A
De winter begint in december.
B
De winter begint in December.
Slide 41 - Quizvraag
Welke zin is goed?
A
De brug over De Rijn is erg breed.
B
De brug over de Rijn is erg breed.
C
De brug over de rijn is erg breed.
D
De brug over De rijn is erg breed.
Slide 42 - Quizvraag
Welke zin is goed?
A
Hij heeft franse wijn gekocht.
B
Hij heeft Franse wijn gekocht.
Slide 43 - Quizvraag
Welke zin is goed?
A
Onze buurvrouw heet josé de Boer.
B
Onze buurvrouw heet josé de boer.
C
Onze buurvrouw heet José De Boer.
D
Onze buurvrouw heet José de Boer.
Slide 44 - Quizvraag
Welke zin is goed?
A
De zon gaat onder in het Westen.
B
De zon gaat onder in het westen.
Slide 45 - Quizvraag
Welke zin is goed?
A
Met kerst komen mijn opa en oma eten.
B
Met Kerst komen mijn opa en oma eten.
Slide 46 - Quizvraag
Welke zin is goed?
A
Elisah kreeg wel 25 kerstkaarten.
B
Elisah kreeg wel 25 Kerstkaarten.
Slide 47 - Quizvraag
Welke zin is goed?
A
Ik kreeg 19 punten voor deze quiz.
B
Ik kreeg negentien punten voor deze quiz.
Slide 48 - Quizvraag
Waarom schrijf je negentien in letters en niet als '19'?