H6 - ww in samengestelde zinnen

Wat weet je nog van de vorige paragrafen over 'woordsoorten'?
1 / 17
volgende
Slide 1: Woordweb
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Wat weet je nog van de vorige paragrafen over 'woordsoorten'?

Slide 1 - Woordweb

werkwoorden in samengestelde zinnen
paragraaf 12
2 thavo

Slide 2 - Tekstslide

Deze woordsoorten hebben we tot nu toe behandeld:
Paragraaf 4: Aanwijzend en vragend voornaamwoord
Paragraaf 6: zelfstandig werkwoord,  hulpwerkwoord
Paragraaf 8: telwoorden
Paragraaf 10: voegwoorden 

Slide 3 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen een persoonlijk voornaamwoord en een bezittelijk voornaamwoord?

Slide 4 - Open vraag

Schrijf twee persoonlijke voornaamwoorden op.

Slide 5 - Open vraag

Schrijf twee bezittelijke voornaamwoorden op.

Slide 6 - Open vraag

Er staat altijd 1 zelfstandig werkwoord in een zin en 1 hulpwerkwoord.
A
waar
B
niet waar

Slide 7 - Quizvraag

Welke 2 soorten telwoorden zijn er ook alweer?

Slide 8 - Open vraag

Vijfde
A
Onbepaald rangtelwoord
B
Bepaald rangtelwoord
C
Onbepaald hoofdtelwoord
D
Bepaald hoofdtelwoord

Slide 9 - Quizvraag

Middelste
A
Bepaald hoofdtelwoord
B
Onbepaald hoofdtelwoord
C
Bepaald rangtelwoord
D
Onbepaald rangtelwoord

Slide 10 - Quizvraag

Welke twee voegwoorden onderscheiden we?

Slide 11 - Open vraag

Een nevenschikkend voegwoord verbindt een hoofdzin met een bijzin.
A
waar
B
niet waar

Slide 12 - Quizvraag

Een voorbeeld van een onderschikkend voegwoord is: zodat.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 13 - Quizvraag

 werkwoorden in samengestelde zinnen
Een enkelvoudige zin heeft één persoonsvorm.
Hij moet hard leren voor de toets.


Een samengestelde zin bestaat uit meer dan één zin. Elke zin heeft zijn eigen persoonsvorm.
Hij leert hard, maar hij haalt nooit een hoog cijfer.

Slide 14 - Tekstslide

Werkwoorden benoemen in samengestelde zinnen 
  • Splits de samengestelde zin in enkelvoudige zinnen. 
Als scholieren blijven klagen over hun loon bij deze supermarkt, zal de directie de lonen moeten verhogen,.

Zin 1: Als scholieren blijven klagen over hun loon bij de supermarkt. 
Zin 2: Zal de directie de lonen moeten verhogen. 

 

Slide 15 - Tekstslide

Zin 1 ontleed
Zin 1: Als scholieren blijven klagen over hun loon bij de supermarkt. 

Blijven = hww
Klagen = zww

Slide 16 - Tekstslide

Zin 2 ontleed
Zin 2: Zal de directie de lonen moeten verhogen

Zal = hww
Moeten = hww
Verhogen = zww

Slide 17 - Tekstslide