Articles a an the goede versie

Articles
Lidwoorden

Wanneer je in het Nederlands de of het voor een zelfstandig naamwoord zet, gebruik je in het Engels the

Wanneer je in het Nederlands een voor een zelfstandig naamwoord zet, gebruik je in het Engels a of an
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Articles
Lidwoorden

Wanneer je in het Nederlands de of het voor een zelfstandig naamwoord zet, gebruik je in het Engels the

Wanneer je in het Nederlands een voor een zelfstandig naamwoord zet, gebruik je in het Engels a of an

Slide 1 - Tekstslide

Lidwoord a/an/the
 een ..........: a / an
de / het ..........: the

een tafel - a table           een ei - an egg
de tafel - the table          het ei - the egg



 

Slide 2 - Tekstslide

Article (lidwoord) a/an
a gebruik je voor woorden die beginnen met:
een consonant (medeklinker)
a pet               a teacher           a bycicle
a car                  a door               a room
 

Slide 3 - Tekstslide

Article (lidwoord) a/an
an gebruik je voor woorden die beginnen met: 
een vowel (een klinker)

an ear            an investigation         an officer
an apple            an Englishman          an answer
 

Slide 4 - Tekstslide

Let op!
De keuze voor a of an hangt niet af van de (mede)klinker op papier, maar of je hemt hoort.

Soms schrijf je een -h maar hoor je hem niet -> dan gebruik je an.

Soms schrijf je een -u, maar hoor je een -j of -h -> dan gebruik je a.


 

Slide 5 - Tekstslide

Examples
(je schrijft de medeklinker wel maar hoort hem niet)

an hour  (je hoort our) = een uur
an honor (je hoort onour) = een eer
a university (je hoort juniversity) =een  universiteit
a uniform (je hoort juniform) = een  uniform
a European (je hoort jeuropean) = een  Europeaan

Slide 6 - Tekstslide

 Article: THE
Lidwoord: The= (de/het)    
Wanneer gebruik je het lidwoord  THE (definite article)
- Als het verwijst naar een specifiek persoon of ding 
example: The president gave a speech
 Je laat weg: bij dingen in het algemeen of als een gebouw of plaats wordt gebruikt voor zijn/haar specifieke doel.
example: I am at university. 

Slide 7 - Tekstslide

The wordt niet gebruikt bij:
  • Jaargetijden
  • Maaltijden
  • Leden van een groep
  • Achter: Both, All en Most
  • Voor: titels
  • Aardrijkskundige plekken
  • Vaste uitdrukkingen 
  • Namen van straten, gebouwen, parken
The wordt wel gebruikt bij: 
  • Als het gaat over iets specifieks of bijzonders!
  • Als het gaat over een hele groep.
  • Als een naam zelf een lidwoord bevat.
  • In sommige vast uitdrukkingen (Let op: betekenis kan veranderen)

Slide 8 - Tekstslide

                 I am at school.                      I am at the school.
               He is in prison.                         He is at the prison.
                  Articles: What is the difference?
pictures 1
pictures 2

Slide 9 - Tekstslide

0

Slide 10 - Video

Her train is due to arrive at.....Viktoria station.
A
x
B
the

Slide 11 - Quizvraag

I liked ........film I saw yesterday
A
x
B
the

Slide 12 - Quizvraag

I'm at _____ school now
A
a
B
the
C
an
D
-

Slide 13 - Quizvraag

She has to wear ____ uniform.
A
a
B
the
C
an
D
-

Slide 14 - Quizvraag

____ autumn of 2015 was very cold.
A
a
B
the
C
an
D
-

Slide 15 - Quizvraag

In ________ winter I always wear gloves when I go out.
A
a
B
the
C
an
D
-

Slide 16 - Quizvraag

He eats ____ egg every day.
A
a
B
the
C
an
D
-

Slide 17 - Quizvraag

I'm going for _____ lunch now.
A
a
B
the
C
an
D
-

Slide 18 - Quizvraag

Do you like .......German food?
A
x
B
the

Slide 19 - Quizvraag

I don't like ..... toothpaste I bought last week. It tastes of onions!
A
x
B
the

Slide 20 - Quizvraag

My brother works as ____ FBI agent.
A
a
B
the
C
an
D
-

Slide 21 - Quizvraag

Do you have _____ driver's licence?
A
a
B
the
C
an
D
-

Slide 22 - Quizvraag

Would you like to have ____ apple?
A
a
B
the
C
an
D
-

Slide 23 - Quizvraag

____ lunch I had at her house was amazing!
A
a
B
the
C
an
D
-

Slide 24 - Quizvraag

Years ago I went to ......Cambridge University.
A
x
B
the

Slide 25 - Quizvraag

.........university I went to is next to the Macdonalds.
A
x
B
the

Slide 26 - Quizvraag

Vul in: a – an – the

I usually play volleyball twice________week.

Slide 27 - Open vraag

It's sunny so I'm going to .......Hyde Park.
A
x
B
the

Slide 28 - Quizvraag

Vul in: a – an – the

My grandmother is_______oldest person in my family.

Slide 29 - Open vraag

Vul in: a – an – the

My brother's girlfriend is_________architect

Slide 30 - Open vraag

Vul in: a – an – the

This is possibly ______best school to go to in the Netherlands.

Slide 31 - Open vraag

Vul in: a – an – the

Are you hungry? Here have ________apple!

Slide 32 - Open vraag

Two of my classmates come from .......United States
A
x
B
the

Slide 33 - Quizvraag

I like........music in general.
A
x
B
the

Slide 34 - Quizvraag

Most ......students don't like homework
A
x
B
the

Slide 35 - Quizvraag

Vul in: a – an – the

Kim isn’t here yet. She should have been here _____ hour ago!

Slide 36 - Open vraag

Vul in: a – an – the

The students went to study in ______ library.

Slide 37 - Open vraag

We usually have...... dinner at seven o'clock.
A
x
B
the

Slide 38 - Quizvraag

They went to London by.........plane.
A
x
B
the

Slide 39 - Quizvraag

I live on .........Washington street.
A
x
B
the

Slide 40 - Quizvraag

I really like ........music in "the Beach"
A
x
B
the

Slide 41 - Quizvraag

Both.......countries are very nice to visit
A
x
B
the

Slide 42 - Quizvraag

..........Prince Harry is about to get married.
A
x
B
the

Slide 43 - Quizvraag