In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Oefentoets Elektriciteit
Wat heb je nodig:
- rekenmachine
- Schrift/Papier
- Potlood (Of Pen)
Slide 1 - Tekstslide
Wat wil je leren over elektriciteit?
Slide 2 - Tekstslide
Sommige stoffen geleiden elektriciteit slecht. Het zijn isolatoren. Welke twee stoffen zijn isolatoren?
A
Aluminium en Lood
B
Aluminium en Rubber
C
Glas en Rubber
D
Glas en Lood
Slide 3 - Quizvraag
500 W= ...... kW
A
5 kW
B
0,5 kW
C
0,05 kW
D
0,005 kW
Slide 4 - Quizvraag
Reken om: 1 kW = ...
A
10 W
B
100 W
C
1000 W
D
10 000 W
Slide 5 - Quizvraag
0,2 kW =
A
0,0002 W
B
2 W
C
200 W
D
2000 W
Slide 6 - Quizvraag
1 KW is….?
A
10 W
B
1000 W
C
100 W
D
10.000 W
Slide 7 - Quizvraag
4,2 kV =
A
0,042 V
B
42 V
C
4200 V
D
42000 V
Slide 8 - Quizvraag
4,5 V = ? kV
A
4 500
B
450
C
0,045
D
0,0045
Slide 9 - Quizvraag
8000 Volt = ..... kV
A
8000000 kV
B
8 kVolt
C
0,008 kVolt
D
80 kVolt
Slide 10 - Quizvraag
Sommige stoffen geleiden elektriciteit goed. Dit noem je geleiders. Welke twee stoffen zijn geleiders?
A
Goud en Hout
B
Goud en Koolstof
C
Lucht en Papier
D
Hout en Papier
Slide 11 - Quizvraag
In het figuur zie je de binnenkant van een stekker. Welke drie onderdelen moeten van isolerend materiaal gemaakt worden?
A
Onderdelen 1,2 en 3
B
Onderdelen 4,5 en 6
C
Onderdelen 2,4 en 5
D
Onderdelen 1,3 en 6
Slide 12 - Quizvraag
Elk onderdeel van een stroomkring heeft een eigen functie. Wat is de functie van de batterij? De batterij:
A
levert de elektrische energie.
B
meet de elektrische energie in de stroomkring.
C
vervoert de elektrische energie.
D
zet de elektrische energie om in warmte.
Slide 13 - Quizvraag
Welk van deze onderdelen kan gebruikt worden als spanningsbron?
Geen spanningsbron
Spanningsbron
Slide 14 - Sleepvraag
Sleep naar de juiste plaats
E
t
I
W
J
A
sv
V
Ohm
Watt
Joule
Volt
Slide 15 - Sleepvraag
Sleep de begrippen naar het juiste plaatje.
Mengsel
Zuivere stof
Slide 16 - Sleepvraag
Sleep de symbolen bij het juiste woord.
Spanning
Stroomsterkte
Vermogen
V
W
A
I
U
P
Slide 17 - Sleepvraag
Quantity
Eenheid
Symbool
symbool
Vermogen
Stroom
Spanning
P
I
V
Ampère
A
W
U
Watt
Volt
Slide 18 - Sleepvraag
Sleep de juiste namen naar het symbool
stroomdraad
lampje
schakelaar
batterij
Slide 19 - Sleepvraag
Sleep de woorden naar de juiste symbolen
Symbool
Woord
Symbool
Woord
Batterij
Schakelaar
Stopcontact
Stroommeter
Snoer
Lampje
Slide 20 - Sleepvraag
Sleep de juiste schakeling naar de juiste afbeelding.
serie
parallel
gemengd
Slide 21 - Sleepvraag
Hoofdstuk 2. Elektriciteit
§3 Schakelingen
U
I
Serieschakeling
Parallelschakeling
U en I in serie- en parallelschakeling
Overal gelijk
Verdeeld zich
Overal gelijk
Verdeeld zich
Slide 22 - Sleepvraag
Sleep het begrip naar de juiste afbeelding.
Serie schakeling
Parallel schakeling
Slide 23 - Sleepvraag
Hoofdstuk 2. Elektriciteit
§3 Schakelingen
U
I
Serieschakeling
verdeelt
overal gelijk
Parallelschakeling
overal gelijk
verdeelt
U en I in serie- en parallelschakeling
Slide 24 - Sleepvraag
Wat is de eenheid voor de stroomsterkte?
A
Ampère (A)
B
Volt (V)
C
Watt (W)
Slide 25 - Quizvraag
In een stroomkring heb je een spanningsbron nodig. Welke van de volgende apparaten is een spanningsbron?
A
Accu
B
Lampje
C
Schakelaar
D
Stroomdraad
Slide 26 - Quizvraag
Vier batterijen van 6 V worden in serie geschakeld.
Deze combinatie levert een spanning van:
A
1,5 V
B
6 V
C
12 V
D
24 V
Slide 27 - Quizvraag
Mika heeft een fietslampje van 3 V. Hij sluit het aan op een spanning van 12 V.
Wat zal er gebeuren?
A
Het lampje zal fel branden.
B
Het lampje zal doorbranden.
C
Het lampje zal niet branden.
D
Het lampje zal zwak branden.
Slide 28 - Quizvraag
Welke uitspraak over parallelschakelingen is waar?
In een parallelschakeling:
A
branden alle lampjes of zijn alle lampjes uit.
B
komen geen vertakkingen voor.
C
is de stroomsterkte altijd overal even groot.
D
kun je elk lampje afzonderlijk aan of uit doen.
Slide 29 - Quizvraag
In het figuur zie je twee schakelingen.
Welke uitspraak over deze schakelingen is juist?
A
Het zijn allebei parallelschakelingen
B
Het zijn allebei serieschakelingen.
C
Schakeling 1 is een parallelschakeling en 2 is een serieschakeling.
D
Schakeling 1 is een serieschakeling en 2 is een parallelschakeling
Slide 30 - Quizvraag
In het figuur zie je een schakeling met drie lampjes. Carlo draait lampje 2 los.
Wat gebeurt er met de andere twee lampjes?
A
Lampje 1 gaat uit en lampje 3 blijft branden.
B
Lampje 1 blijft branden en lampje 3 gaat uit.
C
Lampje 1 en 3 blijven allebei branden
D
Lampje 1 en 3 gaan allebei uit.
Slide 31 - Quizvraag
In schakelschema’s gebruik je symbolen om overzichtelijke tekeningen te maken. In het figuur zie je vijf symbolen. Welk symbool gebruik je voor een spanningsmeter?
A
Symbool 2
B
Symbool 3
C
Symbool 4
D
Symbool 5
Slide 32 - Quizvraag
Elektrische stroom vervoert elektrische energie. Hoeveel energie er wordt vervoerd, hangt af van de spanning en de stroomsterkte. Hier staan vier uitspraken daarover. Welke uitspraak is waar?
A
Als je de stroom inschakelt, komt het vervoer van energie op gang
B
Als je de stroom uitschakelt, is de spanning ook verdwenen
C
Een hoge spanning vervoert evenveel energie als een lage spanning.
D
Hoe meer stroom er loopt, hoe minder energie er wordt vervoerd
Slide 33 - Quizvraag
Bij sommige apparaten is het vermogen niet altijd hetzelfde. In de tabel staat informatie over vier apparaten. Welke apparaten hebben een wisselend vermogen?
A
1 en 2
B
3 en 4
C
2 en 3
D
1 en 3
Slide 34 - Quizvraag
Het vermogen van een apparaat kun je uitrekenen met de formule:
A
vermogen = spanning + stroomsterkte
B
vermogen = spanning : stroomsterkte
C
vermogen = spanning × stroomsterkte
D
vermogen = spanning – stroomsterkte
Slide 35 - Quizvraag
Reken om: 5 mA = … A
Slide 36 - Open vraag
Reken om: 452 mA = … A
Slide 37 - Open vraag
Reken om: 5,75 A = … mA
Slide 38 - Open vraag
Reken om: 0,85 A = … mA
Slide 39 - Open vraag
In het snoer van een magnetron zitten twee koperen draden
Waarom zijn deze draden gemaakt van koper en niet van kunststof?
Slide 40 - Open vraag
In het snoer van een magnetron zitten twee koperen draden
Leg uit waarom beide koperdraden in het snoer omhuld zijn met kunststof
Slide 41 - Open vraag
In het figuur zie je een schakelschema. Je wilt de stroom meten die door alle lampjes gaat. Op welke plek(ken) kun je de stroommeter daarvoor plaatsen? Licht je antwoord toe.
Slide 42 - Open vraag
Op een verlengsnoer staat dat er maximaal 1,0 A door het snoer mag gaan. Marijke wil op dat verlengsnoer de volgende apparaten aansluiten: – een televisie (540 mA); – een dvd-speler (350 mA); – een computer (125 mA); – een bureaulamp (250 mA). Mag Marijke al deze apparaten tegelijk op het verlengsnoer aansluiten en laten werken? Licht je antwoord toe met een berekening.
Slide 43 - Open vraag
In het figuur zie je een fietsdynamo waarop twee lampjes zijn aangesloten. A) Wat voor soortschakeling is dit? Serie of Parrallel? Licht je antwoord toe B) Is dit de beste manier om de verlichting op een fiets aan te sluiten? Licht je antwoord toe
Slide 44 - Open vraag
Reken het vermogen van a,b,c en d uit met behulp van de volgende gegevens:
Slide 45 - Open vraag
Bij een proef meet Larissa de spanning en de stroomsterkte door verschillende apparaten. Haar meetresultaten zie je in tabel 2. Bij welke proef wordt de meeste energie vervoerd? Licht je antwoord toe
Slide 46 - Open vraag
Jeroen maakt een schakeling met een platte batterij en vier lampjes. De lampjes schakelt hij parallel. Hij wil twee schakelaars in de schakeling opnemen. – Schakelaar 1 is de hoofdschakelaar die alle lampjes aan en uit moet kunnen zetten. – Schakelaar 2 moet twee lampjes uit kunnen zetten als schakelaar 1 in de aan-stand staat. Teken een schakelschema waarin je duidelijk aangeeft waar Jeroen de schakelaars 1 en 2 moet plaatsen