In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Der und Ein Gruppe
Stap voor stap
Slide 1 - Tekstslide
Extra uitleg
Deze lesson up biedt jullie extra uitleg over het schema van de naamvallen.
Slide 2 - Tekstslide
De voorzetsels
Deze moet je uit je hoofd leren.
aus, bei, mit, nach, seit, von, zu krijgen de 3e naamval
bis, durch, für, gegen, ohne, um krijgen de 4e naamval
Slide 3 - Tekstslide
De betekenis
3e naamval:
aus = uit
bei = bij
mit = met
nach = na, naar
von = van, door
zu = naar (bij personen)
Slide 4 - Tekstslide
De betekenis
4e naamval:
durch = door
für = voor
ohne = zonder
um = om
bis = tot
gegen = tegen
Slide 5 - Tekstslide
Nu eerst even oefenen
sleep de juiste vertaling naar het juiste voorzetsel
Slide 6 - Tekstslide
uit
naar (personen)
van, door
na, naar
bij
sinds
met
von
zu
seit
nach
mit
bei
aus
Slide 7 - Sleepvraag
door
tot
zonder
tegen
om
voor
bis
um
ohne
für
gegen
durch
Slide 8 - Sleepvraag
Geen voorzetsel?
onderwerp = 1e naamval
meewerkend voorwerp = 3e naamval
lijdend voorwerp = 4e naamval
Slide 9 - Tekstslide
Welk zinsdeel heeft de 1e naamval?
A
Onderwerp
B
Meewerkend voorwerp
C
Lijdend voorwerp
Slide 10 - Quizvraag
Stel er staat geen voorzetsel in de zin, wanneer gebruik je dan de 3e naamval?
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
Slide 11 - Quizvraag
Stel er staat geen voorzetsel in de zin, welk zinsdeel gebruik je dan in de 4e naamval?
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
Slide 12 - Quizvraag
Proefzin stap voor stap
Eerst doen we een zin met een woord uit de der-Gruppe.
Het gaat om de zin:
Mit ...... (de) Lehrerin habe ich gestern gesprochen.
Slide 13 - Tekstslide
Stap 1
Welk woord moet ik vertalen?
Slide 14 - Tekstslide
Mit ...... (de) Lehrerin habe ich gestern gesprochen.
A
Mit
B
de
C
Lehrerin
D
gesprochen
Slide 15 - Quizvraag
Stap 2
Hoort het woord bij de der- of bij de ein- Gruppe
Slide 16 - Tekstslide
Mit ...... (de) Lehrerin habe ich gestern gesprochen.
A
der-Gruppe
B
ein-Gruppe
Slide 17 - Quizvraag
Stap 3
Is het zelfstandig naamwoord na het te vertalen woord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig; der, die of das?
Slide 18 - Tekstslide
Mit ...... (de) Lehrerin habe ich gestern gesprochen.
A
der
B
die
C
das
D
die (mv)
Slide 19 - Quizvraag
Stap 4
Staat er een voorzetsel in de zin?
Slide 20 - Tekstslide
Mit ...... (de) Lehrerin habe ich gestern gesprochen.
A
nee
B
ja
Slide 21 - Quizvraag
Mit ...... (de) Lehrerin habe ich gestern gesprochen. Wat is het voorzetsel?
A
mit
B
de
C
Lehrerin
D
gesprochen
Slide 22 - Quizvraag
Stap 5
Bij welke naamval hoort dit voorzetsel?
Slide 23 - Tekstslide
Mit ...... (de) Lehrerin habe ich gestern gesprochen.
A
1e naamval
B
3e naamval
C
4e naamval
Slide 24 - Quizvraag
Stap 6
Wat wordt dan de juiste vertaling van het woord "de"?
(als het goed is kun je via de hotspot de der-Gruppe er bij pakken, maar dit mag ook via je boek)
Slide 25 - Tekstslide
Mit ...... (de) Lehrerin habe ich gestern gesprochen.
A
dem
B
die
C
den
D
der
Slide 26 - Quizvraag
Stappenplan
Nu ken je de stappen voor de der-Gruppe. Voor de ein Gruppe doe je precies het zelfde, maar dan kijk je dus in ein in plaats van der. Om er even mee te oefenen heb ik nog een aantal open vragen waarin je zelf het juiste antwoord in moet typen. Hierbij hoef je geen hoofdletters te gebruiken.
Slide 27 - Tekstslide
Durch ... (de) Mann habe ich die Prüfungen geschafft.
Slide 28 - Open vraag
Für ..... (mijn) Sohn habe ich Nachhilfe organisiert
Slide 29 - Open vraag
Nach ... (de) Schule spiele ich Fußball.
Slide 30 - Open vraag
Zu .... (mijn) Kinder.. (mv) bin ich immer streng. Let op, hier moet je ook het znw invullen!
Slide 31 - Open vraag
Um ... (een) guten Blick (m) zu bekommen brauchen wir eine Übersicht.