Faire connaissance 6 octobre 2020

a2c/a2e/g2e, le 6 octobre 2020
Qu'est ce que nous allons faire aujourd'hui?

  1. Discuter les règles de classe
  2. Faire connaissance 
  3. Parler de vos vacances (passé composé met avoir/être)
  4. Où sommes-nous? (Libre service)
  5. La prochaine fois / les devoirs
Les objectifs de la leçon
Après cette leçon:
  • tu sais les règles de classe
  • tu sais qui je suis
  • tu peux parler de vos vacances en utilisant le passé composé
Bienvenue  au cours de Français
Matériel à apporter
Aantekeningenschrift en pen/potlood
Tekstboek: Libre service A
Opgeladen laptop
Oordopjes
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

a2c/a2e/g2e, le 6 octobre 2020
Qu'est ce que nous allons faire aujourd'hui?

  1. Discuter les règles de classe
  2. Faire connaissance 
  3. Parler de vos vacances (passé composé met avoir/être)
  4. Où sommes-nous? (Libre service)
  5. La prochaine fois / les devoirs
Les objectifs de la leçon
Après cette leçon:
  • tu sais les règles de classe
  • tu sais qui je suis
  • tu peux parler de vos vacances en utilisant le passé composé
Bienvenue  au cours de Français
Matériel à apporter
Aantekeningenschrift en pen/potlood
Tekstboek: Libre service A
Opgeladen laptop
Oordopjes

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Les regles de classe -KLASREGELS
  • Mobiele telefoons gaan in de zak. 
  • Eten en drinken doe je in de pauze. 
  • Je hebt je jas uit en petje af.
  • Voor de start van de les: maak je tafeltje schoon (corona).

  • Je zit rechtop je stoel en doet mee met de les.
  • Begrijp je iets niet? Heb je een vraag? Steek je hand op!
  • Je gebruikt je laptop als de docent daar opdracht toegeeft.
  • We luisteren naar elkaar. Als iemand praat, luisteren de anderen.

  • We hebben respect voor elkaar!

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Monique Morcus

  • Je suis née à... en ...
  • J'ai passé mon enfance en...
  • Je me suis mariée en ...
  • J'ai fait un tour de monde depuis...
  • J'ai passé mes vacances en ... 


Faire la connaissance...
Welke tijd?

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Passé composé

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Le passé composé
Voltooid verleden tijd. Je hebt iets gedaan en je doet het nu niet.
( dus... 5 minuten geleden, gisteren, tijdens het weekend, in de vakantie.....)

Nodig NLhebben of zijn   + voltooid deelwoord.  
                   Ik heb gegeten, ik heb beëindigd, ik heb verkocht
                   Ik ben gevallen, ik ben uitgeweest
                   
Nodig  FRavoir of être +(werkwoord - er)  + é    ->  j'ai mangé   (manger)  je suis tombé(e)
                   avoir of être +(werkwoord - -ir)  + i      ->  j'ai fini  ( finir) , je suis sorti(e)
                   avoir of être +(werkwoord - -re) + u    ->  j'ai vendu  (vendre)




Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn de vormen van het werkwoord Avoir ???

Slide 6 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

0

Slide 7 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn de vormen van het werkwoord être ?

Slide 8 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 9 - Video

Deze slide heeft geen instructies

le passé composé
faire (doen, maken)  --  vorm van avoir fait   (gedaan)
                                        j'ai  fait du foot

avoir (hebben)           --  vorm van avoir eu  (gehad)
                                        tu as eu une bonne note

être (zijn)                   --  vorm van avoir + été (geweest) 
                                       il  a été malade

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

le passé composé
Deze werkwoorden hebben être als hulpwerkwoord.

Zie ook page 24
Deze werkwoorden drukken allemaal een beweging uit.

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Passé composé 
Let op!!
Kijk goed WIE het onderwerp is.

Jean  est arrivé.
Monique est arrivée
Jean et Luc sont arrivés
Monique et Julie sont arrivées


Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer gebruik je être en wanneer avoir ???

- Als je in het Nederlands het hulpwerkwoord hebben gebruikt, gebruik je in het Frans het hulpwerkwoord avoir.

- Als je in het Nederlands het hulpwerkwoord zijn gebruikt, gebruik je in het Frans het hulpwerkwoord être

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Uitzonderingen:
Commencer (beginnen)    J'ai commencé      Ik ben begonnen

Être (zijn)    J'ai été     Ik ben geweest

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welk werkwoord krijgt in de passé composé het hulpwerkwoord être ?
A
gagner
B
faire
C
aller
D
avoir

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk werkwoord krijgt in de passé composé het hulpwerkwoord avoir ?
A
rester
B
aller
C
travailler
D
tomber

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Daisy (partir, passé composé) en France
A
est partie
B
est parti
C
a partie
D
a parti

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk werkwoord krijgt in de passé composé het hulpwerkwoord être ?
A
partir
B
être
C
avoir
D
louer

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Elles...
(passé composé)
A
sont parties
B
sont partis
C
sont partie
D
sont partise

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ils (envoyer, passé composé)
A
ont envoyé
B
sont envoyé
C
envoyais
D
envoyait

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

hoeveel werkwoorden gebruik je om de passé composé te maken?
Bij vrouwelijke landennamen welke voorzetsel gebruik je ?
Bij mannelijke landennamen welke voorzetsel gebruik je ?
Alle namen van werelddelen zijn mannelijk of vrouwelijk?
Welke hulpwerkwoord gebruik je bij het voltooid deelwoord "été"?
Bij meervoudige landennamen welke voorzetsel gebruik je?
Bij namen van steden en dorpen welke voorzetsel gebruik je?
Wat is de voltooid deelwoord van avoir?
Wat is de voltooid deelwoord van être?
Nederland
Verenigde Staten
Bij "Verenigde Staten" welke voorzetsel gebruik je?
2
en
vrouwelijk
ou
aux
mannelijk
ou
aux
mes
de
eu
1
êtes
avoir
as
Etats-Unis
Pays-Bas
au
été
à
ont

Slide 22 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Qu'est ce que nous allons faire?
  1. Samen: exercice 18, page 30 
  2. Daarna: travaillez à deux. Vorm tweetallen
  3. Parlez de vos vacances. Praat over je vakantie. Eén leerling stelt de vragen; de andere antwoordt.
  4. Changez de rôle. Draai daarna de rollen om!!
  5. Gebruik bijvoorbeeld de volgende zinnen...

Slide 24 - Tekstslide

Chaque participant note trois phrases courtes pour parler de lui sur un morceau de papier. Parmi ces affirmations, l’une est un mensonge (assez convaincant)(genoeg overtuigend). Ensuite, chacun lit ses phrases à tour de rôle tandis que les autres devront démasquer le mensonge. Il s’agit d’une activité drôle qui cache toujours des surprises et qui laisse le temps aux étudiants de se mettre à l’aise avant de prendre la parole pour se présenter.





  1. Tu as passé des bonnes vacances?
  2. Tu es allé où?
  3. Tu es allé en avion? 
  4. Qu'est-ce que tu as fait?
  5. Quel temps fait-il?
  1. Oui, j'ai passé des bonnes vacances
  2. Je suis allé(e) en/à/aux
  3. Je suis allé(e) 
  4. J'ai ... 
  5. Il a fait beau/du soleil/chaud/froid/du vent; il a plu; il a neigé

timer
10:00

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Où sommes-nous? (Libre service)
Où sommes-nous?

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Qu'est-ce que tu as appris?
tu sais les règles de classe
tu sais qui je suis
tu peux parler de vos vacances en utilisant le passé composé

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Devoirs :

leren:Apprendre ...
maken: exercice ...





Maar hoe moet je leren?

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Woordjes leren 
  • Hoe vaker je dit herhaalt, hoe beter dit in je lange termijn geheugen komt. 
  • Beter iedere dag 10-15 minuutjes dan 3 uur net voor de toets. 
  • Frans>Nederlands: de Nederlandse vertaling afdekken en de vertaling opschrijven
  • Nederlands>Frans: de Franse vertaling afdekken en schrijf de Franse vertaling op -> kijk
jezelf goed na of laat iemand anders nakijken.
  • Herhaal de fout geschreven woorden net zolang tot het goed gaat.
  • Gebruik hiervoor bijvoorbeeld een apart vocabulaire schrift.
  •  Bedenk je eigen systeem: zelf kaartjes maken, werk met kleurtjes, zelf lijsten maken op categorie, ezelsbruggetjes bedenken, welke woorden lijken op het Engels, enz.

Online overhoorprogramma’s: WRTS, WOZZOL, memrise, Quizlet, ....

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Grammatica leren
  • Luister naar de uitleg van de docent. Maak zelf aantekeningen bij de
uitleg. Hier leer je meer van dan alleen maar de grammatica lezen.
  • Stel actief vragen als je iets niet begrijpt.
  • Maak de grammatica oefeningen. Stel je vragen als we het huiswerk nakijken. Herhaal de oefeningen totdat je
    ze begrijpt.

Google eventueel zelf naar een uitleg op YouTube die jou helpt de stof
te begrijpen. 

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies